persoonsvorm/ werkwoorden

Grammatica P1
Je hebt geleerd hoe je werkwoorden kunt vinden.
Je hebt geleerd welk werkwoord PV wordt genoemd.
Je hebt geleerd hoe je zinsdelen moet maken.
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Grammatica P1
Je hebt geleerd hoe je werkwoorden kunt vinden.
Je hebt geleerd welk werkwoord PV wordt genoemd.
Je hebt geleerd hoe je zinsdelen moet maken.

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoorden (ww)
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.

Een werkwoord kun je vervoegen. Je geeft het dan verschillende werkwoordsvormen:
lachen: lach - lacht- lachen- lachte- lachten- gelachen - lachend
vallen: val - valt- vallen - viel - vielen - gevallen - vallend

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoorden
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Er zijn regels om die werkwoorden goed te schrijven.

Slide 3 - Tekstslide

Theorie werkwoorden 
Een werkwoord is een woordsoort.
Een werkwoord zegt wat iets of iemand kan doen of wat er gebeurt.
In een zin staat tenminste één werkwoord.

Er zijn werkwoorden met een onduidelijke betekenis zoals: hebben, zullen, kunnen, worden of zijn. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn de werkwoord(en) in de zin?
Peter heeft morgen een afspraak.
A
heeft
B
heeft afspraak
C
morgen
D
heeft morgen

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn de werkwoord(en) in de zin?
Zij legt mijn spullen altijd daar neer.
A
legt
B
spullen
C
legt neer
D
spullen neer

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn de werkwoord(en) in de zin?
Abel wil morgen naar de Vomar gaan.
A
wil
B
wil morgen
C
morgen gaan
D
wil gaan

Slide 7 - Quizvraag

WERKWOORD
ANDER WOORD
vinden
verbinding 
gemaakt 
heeft
spullen 
opereren
boodschappen
klemt
verleden
verkeerd
lachten
wedstrijd

Slide 8 - Sleepvraag

De persoonsvorm
Een soort werkwoord.
Er is altijd één persoonsvorm!

Slide 9 - Tekstslide

Persoonsvorm
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.  

Slide 10 - Tekstslide

Op welke drie manieren kun je de persoonsvorm vinden?

Slide 11 - Open vraag

Verander de zin van tijd.
Vrijdag ging ik op tijd naar school.

Slide 12 - Open vraag

Maak de zin vragend:
Vanavond zullen de ouders naar school komen.

Slide 13 - Open vraag

Verander de zin van 'getal'.
De minister is naar de vergadering gegaan.

Slide 14 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin?
De loempia's vliegen door de lucht.

Slide 15 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
'Er worden zeventien katten gevoerd.'
Tekst

Slide 16 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
'365 dagen per jaar is het feest in Amsterdam.'

Slide 17 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin?
'Met hoeveel mensen mogen we in deze lift?'

Slide 18 - Open vraag

Is het eerste woord van deze zin de persoonsvorm?
'Wanneer begint de herfstvakantie?'
A
Ja, want de pv komt vooraan als je de zin vragend maakt
B
Nee, want 'Wanneer' is geen werkwoord
C
Ja, want 'Wanneer' is een vraagwoord
D
Nee, want deze zin is al vragend

Slide 19 - Quizvraag

supermoeilijke sleepvraag:
In een zin staat altijd minstens één ....................
De persoonsvorm is altijd een ....................
Een .................................... kun je in een andere tijd zetten.
Als je de zin vragend maakt, begint de zin 
met een  ..........................         Dat noem je de ............................
werkwoord
werkwoord
werkwoord
werkwoord
persoonsvorm

Slide 20 - Sleepvraag

Oefenen met zinsdelen
je laat zien dat je zinsdelen kunt herkennen
(of je wordt er beter in)

Slide 21 - Tekstslide

Hoe gaat dat ook alweer? 
  1. Zet een streep onder de pv
  2. Zet de pv tussen zinsdeelstrepen.
Alles wat vóór de pv staat, is altijd een zinsdeel. Daar kun je dus meteen een streep voor zetten.
3. Hussel de zin door te kijken welke andere woorden voor de pv kunnen staan. De betekenis van de zin mag niet veranderen!
4. Ga hiermee door tot je alle zinsdelen hebt gevonden.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met een zinsdeel?
A
Ieder woord in de zin is een zinsdeel
B
Wat vooraan staat als je de zin vragend maakt
C
Woorden of groepjes woorden die voor de PV kunnen staan
D
Alle werkwoorden in de zin

Slide 24 - Quizvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zet eerst de pv in vak 2. Zet woorden die bij elkaar horen in hetzelfde vak.
zinsdeel 1
zinsdeel 2
zinsdeel 3
Mijn
vriend
eet
een
broodje
kroket

Slide 25 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zet eerst de pv in vak 2. Zet woorden die bij elkaar horen in hetzelfde vak.
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Over
vijf
weken
gaan
we
met
vakantie.

Slide 26 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zet eerst de pv in vak 2. Zet woorden die bij elkaar horen in hetzelfde vak.
zinsdeel 1
zinsdeel 2
zinsdeel 3
zinsdeel 4
zinsdeel 5
Larissa
gaat
morgen
op
de
fiets
naar
school

Slide 27 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zet eerst de pv in vak 2. Zet woorden die bij elkaar horen in hetzelfde vak.
zinsdeel 1
zinsdeel 2
zinsdeel 3
zinsdeel 4
zinsdeel 5
Joris
ging
gisteren
op
de
fiets
naar
voetbal

Slide 28 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zet eerst de pv in vak 2. Zet woorden die bij elkaar horen in hetzelfde vak.
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Vrijdag
gaat
de
kat
naar
de
dierenarts.

Slide 29 - Sleepvraag

Klaar
laptop dicht
De les gaat verder in je boek en schrift

Slide 30 - Tekstslide