Verdieping gehandicapten les 3

Doelgroepen
Autisme Spectrum Stoornis
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
DoelgroepenMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Doelgroepen
Autisme Spectrum Stoornis

Slide 1 - Tekstslide

Planning
- Stukje herhaling uit leerjaar 1
- Opzoek naar nieuwe feiten over autisme
- Interventies
- Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Doel

Slide 3 - Tekstslide

ASS is de afkorting voor Autisme Spectrum Stoornis. 
Voorheen werd er onderscheid gemaakt tussen een aantal ‘vormen’ van autisme zoals klassiek autisme, Asperger en PDDNOS. Tegenwoordig worden die termen eigenlijk niet meer gebruikt en vallen al die vormen onder de noemer ASS.

Slide 4 - Tekstslide

Kenmerken van ASS

Slide 5 - Woordweb

Kenmerken
Autisme kenmerken komen bij alle mensen in meer of mindere mate voor. Zo vinden veel mensen het prettig om vaste routines aan te houden of om zich langere tijd intensief met één onderwerp bezig te houden. Ook problemen op sociaal gebied zijn veel mensen niet vreemd.

 Een diagnose autisme krijg je pas als deze kenmerken zorgen voor serieuze lijdensdruk of voor grote problemen op levensgebieden als werk, vrije tijd en relaties. De criteria hiervoor zijn onder andere:
1. Problemen op het gebied van sociale communicatie en sociale interactie
2. Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten
3. Over- of ondergevoeligheid voor zintuiglijke prikkels.

Slide 6 - Tekstslide

Bedenk voorbeelden van problemen op het gebied van sociale communicatie en sociale interactie

Slide 7 - Woordweb

Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten zijn een criteria bij het stellen van de diagnose autisme. Zoek op wat hiermee bedoeld wordt en beantwoord de vraag met een plaatje/foto. Drie mensen krijgen de beurt om uit te leggen hoe hun plaatje duidelijk maakt wat er met het criteria bedoeld wordt.

Slide 8 - Open vraag

Wat betekent over- of ondergevoeligheid voor zintuiglijke prikkels?

Slide 9 - Open vraag

De symptomen
De symptomen van autisme worden vaak herkend vanaf het tweede levensjaar. De symptomen kunnen ook eerder herkend worden, dit is vaak het geval wanneer er sprake is van een grote ontwikkelingsachterstand. Ook kunnen de symptomen (veel) later dan het tweede levensjaar herkend worden, wanneer de symptomen subtieler zijn.

Slide 10 - Tekstslide

Oorzaak
Hoe de autismespectrumstoornis precies ontstaat, is niet bekend. Er is niet specifiek één oorzaak aan te wijzen. Wel zijn er verschillende risicofactoren.

Erfelijkheid: Duidelijk is dat erfelijkheid een rol speelt. 
Omgeving: Verschillende niet-specifieke risicofactoren, zoals een hogere leeftijd van de ouders of een laag geboortegewicht, kunnen bijdragen aan het risico op autisme.

Slide 11 - Tekstslide

Bij kinderen en jongeren met ASS komt comorbiditeit veel voor, maar er is nog weinig bekend over werkzame elementen bij de behandeling van comorbiditeit. Veel comorbide symptomen als angst, oppositioneel gedrag en concentratieproblemen, zullen bij een adequate behandeling van het autisme verminderen (bron:nji).

Wat is comorbiditeit?

Slide 12 - Open vraag

Ga naar de website www.autisme.nl
Hoe groot is het percentage van mensen met autisme in Nederland?

Slide 13 - Open vraag

Antwoord
Ruim 1% van de Nederlanders, ongeveer 200.000 mensen, heeft autisme. Het aantal mensen dat te maken heeft met autisme – zoals ouders, broers, zussen, partners, leraren en zorgverleners – is vele malen groter.
   

In Nederland is door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor het eerst nagegaan hoe vaak autisme spectrum stoornissen (ASS) in Nederland voorkomen. Het CBS maakte afgelopen bekend dat 2,8 % van de Nederlandse kinderen (4 tot 12 jaar) volgens hun ouders een ASS heeft. Om echt meer te weten over hoe vaak ASS voor komt in Nederland dient eerst een studie te worden gedaan waarin we een screening laten volgen door gedegen diagnostiek.

Slide 14 - Tekstslide

Ga naar de website www.autisme.nl
Komt autisme vaker voor bij mannen? Leg dit uit.

Slide 15 - Open vraag

Antwoord
Lange tijd is gedacht dat autisme nauwelijks voorkomt bij vrouwen. Inmiddels is duidelijk dat autisme voorkomt bij zowel mannen als vrouwen. Precieze cijfers ontbreken nog. Veel wetenschappers gaan op dit moment uit van de verhouding 4:1 – dus vier keer zoveel autisme bij mannen als bij vrouwen. Waarschijnlijk komt autisme bij vrouwen echter veel vaker voor, het wordt bij hen alleen minder snel herkend. De indruk bestaat dat meisjes en vrouwen met autisme andere klachten hebben dan jongens en mannen. Autisme wordt bij hen vaak niet of laat herkend. Het uitblijven van passende behandeling kan leiden tot verergering van klachten.


Slide 16 - Tekstslide

Een Amerikaanse autismeonderzoeker Isabelle Rapin zei eens: ‘In mijn onderzoek ben ik heel erg precies in het diagnosticeren van autisme. Maar in mijn klinische praktijk ben ik bereid een kind een zebra te noemen als het label ‘zebra’ het kind toegang geeft tot de zorg die het nodig heeft.’

Denk even na over wat de onderzoekster zegt, wat zou zij hier mee bedoelen?

Slide 17 - Open vraag

Interventies
1. Ga naar de volgende website van het NJI.
2. Typ bij de zoekbalk 1 van deze 3 interventies in.
VIPP-AUTI 
TOM-training
Denken + Doen = Durven
3. Klik op uitgebreide beschrijving.

Straks gaan er 6 studenten uitleggen wat de interventie die zij hebben gekozen inhoud. 


Slide 18 - Tekstslide

Ik heb gekozen voor de interventie:

Slide 19 - Open vraag

Wat heb je gehad aan de les?
Ik heb iets nieuws geleerd
Ik wist alles al

Slide 20 - Poll

Wat zou je nog willen leren over ASS en hoe ga je dit voor elkaar krijgen?

Slide 21 - Woordweb

Volgende les :

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Planning
Test heb jij ADHD?
ADHD/ADD quiz
Aan de slag
Afsluiten

Slide 25 - Tekstslide

Doel

Slide 26 - Tekstslide

Wie heeft er last van concentratie problemen?
Ik
Ik niet

Slide 27 - Poll

Wie heeft er moeite met plannen?
Ik
Ik niet

Slide 28 - Poll

Bij wie heeft een verkeerde planning er wel eens voor gezorgd dat je op school minder goed presteerde?
Bij mij
Bij mij niet

Slide 29 - Poll

ADHD
Iemand met ADHD heeft last van aandachts- en concentratieproblemen. Ook impulsiviteit en hyperactiviteit staan op de voorgrond.


Rondrennen, de aandacht ergens niet bij kunnen houden, niet luisteren. Het hoort bij veel kinderen. Ook volwassenen kunnen zich soms moeilijk concentreren.

Maar bij sommige kinderen en volwassenen overheerst het gebrek aan concentratie en rust. Ze hebben moeite met het plannen en organiseren van het dagelijks leven. Schoolprestaties en werk kunnen hier ernstig onder lijden. Bij mensen met onder meer deze symptomen kan sprake zijn van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, ofwel ADHD (een afkorting van Attention Deficit Hyperactivity Disorder). 

Slide 30 - Tekstslide

ADHD verschillende types
Type 1: Onoplettendheid, zonder hyperactiviteit en impulsiviteit. (Voorheen ADD)
-  Het lukt vaak niet om aandacht te geven op details, maakt slordige fouten in (school)werk.
- Heeft vaak moeite met aandacht bij taken en activiteiten te houden’
- Lijkt vaak niet te luisteren wanneer hij/zij aangesproken worden 
- Slaagt er vaak niet in op bepaalde taken, werk of karweitjes af te maken 
- Heeft moeite met het organiseren van taken en activiteiten 
- Vermijdt vaak, of wil zich liever niet bezig houden met activiteiten die langdurige inspanning/concentratie nodig hebben 
- Raakt vaak dingen kwijt die nodig zijn voor taken en activiteiten
- Wordt makkelijk afgeleid door uitwendige prikkels.
- Is vaak vergeetachtig bij dagelijkse bezigheden.¹



Slide 31 - Tekstslide

Type 2
*Alleen impulsiviteit en hyperactiviteit, zonder aandachtsproblemen.
- Beweegt vaan onrustig met handen of voeten, of draait aan op zijn/haar stoel
- Staat vaak op in situaties waarin verwacht wordt dat je op je plaats blijft zitten
- Rent vaak rond of klimt overal op in situaties waarin dit ongepast is.
- Kan moeilijk rustig spelen of zich bezighouden met ontspannende activiteiten
- Is vaak ‘in de weer’ of ‘draaft maar door.
- Praat vaak overmatig veel
- Gooit er vaak al een antwoord uit voordat de vraag afgemaakt is 
- Heeft vaak moeite met op zijn/haar beurt wachten 
- Stoort vaak anderen of dringt zich op..¹

Slide 32 - Tekstslide

Type 3
Type 3: Een combinatie van aandachtsproblemen, impulsiviteit en hyperactiviteit.
Hierbij wordt er gedurende minimaal 6 maanden zowel aan criteria van Type 1 en Type 2 voldaan¹.

Slide 33 - Tekstslide

Heb jij nu ADHD?
Ik denk het wel
Ik denk het niet
Ja maar dat wist ik al

Slide 34 - Poll

Belangrijk
Alleen een GZ- psycholoog of psychiater mag een DSM-diagnose stellen!


Slide 35 - Tekstslide

ADD
ADD wordt niet meer gediagnostiseerd. Dit is nu ADHD Type 1.
Jullie kunnen in je stage deze term wel nog tegenkomen!

Slide 36 - Tekstslide

Psycho-educatie voor ouders en kind is een belangrijke eerste stap in de behandeling van ADHD. Wat is psycho-educatie?

Slide 37 - Open vraag

Slide 38 - Video

Slide 39 - Video

Slide 40 - Video

opdracht
Schrijf naar aanleiding van de documentaire, een brief met als onderwerp waarom jij vind dat kinderen met ADHD wel of geen medicatie moeten gebruiken. Motiveer je antwoord.

Slide 41 - Tekstslide

Wat vond je van de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 42 - Poll

Feedback voor de volgende les

Slide 43 - Open vraag

Volgende week
Hechtingsproblematiek

Slide 44 - Tekstslide