feESTTENTEN regel + voltooid deelwoord.

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

FEESTTENTEN:
Achter de stam komen de volgende uitgangen:
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
(fe)
E
ST
T
EN
T
EN

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld: wohnen(wonen)
(ik)
(hij)
(hij/zij/het)      (wij)
(jullie) 
(zij/u)   
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wohn              
wohn st 
wohn t 
wohn en
wohn t
wohn en

Slide 4 - Tekstslide

  e
  st
   t
en
   t
en
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie

Slide 5 - Sleepvraag

Welke vorm van het werkwoord hoort bij het persoonlijk voornaamwoord?
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie
wohne
wohnen
wohnen
wohnst
wohnt
wohnt

Slide 6 - Sleepvraag

UITZONDERING
ALS DE STAM VAN EEN WERKWOORD EINDIGT OP :
S - SS- ß - Z - X
(SISKLANK)

DAN KRIJG JE BIJ DU NIET -ST MAAR EEN T ALS UITGANG!!!

voorbeeld: du heißt,du reist

Slide 7 - Tekstslide

Ich (wohnen) in Oldenzaal.
A
wohnen
B
wohne
C
wohnst
D
wohnt

Slide 8 - Quizvraag

trinken -
Warum ........... du Bier?
A
trinke
B
trinkt
C
trink
D
trinkst

Slide 9 - Quizvraag

spielen -
Er ........... Fußball.
A
spielen
B
spielet
C
spielt
D
spielst

Slide 10 - Quizvraag

Wir (spielen) gerne im Garten.
A
spiele
B
spielst
C
spielt
D
spielen

Slide 11 - Quizvraag

wohnen -
Ihr _____ in Berlin.
A
wohnt
B
wohne
C
wohnst
D
wohnen

Slide 12 - Quizvraag

Wo (kaufen) Sie die Tomaten?
A
kaufe
B
kaufst
C
kauft
D
kaufen

Slide 13 - Quizvraag

Wo (kaufen) deine Opa die Tomaten?
A
kaufe
B
kaufst
C
kauft
D
kaufen

Slide 14 - Quizvraag

Wie (heißen) ______ du?
A
heißst
B
heiße
C
heißt
D
heißen

Slide 15 - Quizvraag

Er (zahlen) die Rechnung.
A
zahle
B
zahlst
C
zahlt
D
zahlen

Slide 16 - Quizvraag

Ihr (kaufen) gerne Schokolade.
A
kaufe
B
kaufst
C
kauft
D
kaufen

Slide 17 - Quizvraag

singen -
Stefanie ....... gerne Lieder.
A
singe
B
singt
C
singst
D
singen

Slide 18 - Quizvraag

tanzen -
Sie (mv) _____ am liebsten.
A
tanze
B
tanzen
C
tanzt
D
tanzst

Slide 19 - Quizvraag

spielen -
sie _____ mit ihrer Freundin.
A
spielen
B
spiele
C
spielt
D
spielst

Slide 20 - Quizvraag

Du (kaufen) _____ einen Fisch.

Slide 21 - Open vraag

Wir (lieben)_____ Meerschweinchen.

Slide 22 - Open vraag

Wann (besuchen) _____ ihr den Zoo?

Slide 23 - Open vraag

Ich (wohnen) _____ in Zetten.

Slide 24 - Open vraag

Meine Schwester(kaufen) _____ ein neues Kleid.

Slide 25 - Open vraag

Wohin (reisen) ______ du in den Ferien?

Slide 26 - Open vraag

Wann (kaufen) ______ du neue Schuhe?

Slide 27 - Open vraag

Hoe ziet het voltooid deelwoord eruit?
In het Nederlands is dit bij de zwakke werkwoorden vaak ge-/be- ervoor en -t/-d erachter.

In het Duits is dit
ge- + stam + -t

Bijvoorbeeld: machen --> gemacht
                     spielen --> gespielt.

Slide 28 - Tekstslide

het voltooid deelwoord van wohnen
A
wohnt
B
gewohnd
C
gewohnt
D
gewohnet

Slide 29 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord van spielen
A
gespielet
B
gespield
C
spielt
D
gespielt

Slide 30 - Quizvraag

(putzen) Ich habe mein Auto .........


A
geputzd
B
geputzt
C
geputzet
D
putzt

Slide 31 - Quizvraag

UITZONDERING
ALS HET WERKWOORD EINDIGT OP -IEREN.
DAN WORDT HET VOLTOOID DEELWOORD ALS VOLGT GEMAAKT:

STAM + T

BIJVOORBEELD: gratulieren  -->  gratuliert
probieren  --> probiert

Slide 32 - Tekstslide

Voltooid deelwoord van gratulieren
A
gegratuliert
B
vergratuliert
C
gratuliert
D
gratulierd

Slide 33 - Quizvraag

Voltooid deelwoord van AKZEPTIEREN
A
geakzeptiert
B
geakzeptierd
C
akzeptiert
D
akzeptierd

Slide 34 - Quizvraag

Voltooid deelwoord van
PROBIEREN
A
probierd
B
probiert
C
geprobierd
D
geprobiert

Slide 35 - Quizvraag

Voltooid deelwoord van
INFORMIEREN
A
informierd
B
geinformierd
C
geinformiert
D
informiert

Slide 36 - Quizvraag

Voltooid deelwoord van
FOTOGRAFIEREN
A
fotografiert
B
gefotografiert
C
fotografierd
D
gefotografierd

Slide 37 - Quizvraag

Slide 38 - Tekstslide