Hoe schrijf je onderstaande zinnen?
1 Morgen ... (presenteren) Remco de resultaten van zijn onderzoekje aan zijn klasgenoten.
2 Mijn mentor heeft me ... (benaderen) met de vraag of ik klassenvoorzitter wil worden.
3 ... (Vinden) jij ook dat ouders langs de lijn op het sportveld wat rustiger aan moeten doen?
4 Over enkele maanden ... (verhuizen) mijn oom met zijn hele gezin naar de Verenigde Staten.
5 Elke plant die aan haar zorg wordt ... (toevertrouwen), legt binnen enkele weken het loodje.
6 Na de overwinning ... (dansen) de supporters van het winnende team in de straten.
7 Weet je zeker dat dat woord zo juist is ... (spellen)?
8 Toen mijn neef eindelijk uitgefeest was, ... (stichten) hij al snel een gezinnetje met zijn vriendin.