Chapter 3 - week 12 - grammar recap

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Silent Reading

Grab your English reading book and get started.

Adjectives & Adverbs

What does it mean in Dutch?

What can you remember?

Adjectives = bijv nw

Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand 

te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord wordt vaak gevolgd door een zelfstandig naamwoord.

That is an amazing girl.

We all love that funny movie.

I think he is a terrible teacher.

Adverb = bijwoord

Een bijwoord gebruik je om aan te geven HOE iemand iets doet. Een bijwoord omschrijft vaak een werkwoord, maar ook een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord of de hele zin.

                                                                                    Mary sings wonderfully.

                                                     My grandparents talk incredibly loudly.

                            I am eating an amazingly delicious steak right now.

                                                         Hopefully, she will call me back later.

My aunt always cries very ___!

1. loud
2. loudly

Hermione ___ answered the question.

1. happy
2. happily

Wow, Justin sings ___!
I absolutely love him.

1. fantastic
2. fantastically

Vinny plays rugby very ___.

1. good
2. well

Beyoncé dances ___, doesn't she?

1. fabulous
2. fabulously

Do you know that ___ song?

1. wonderful
2. wonderfully

Present Perfect vs. Past Simple

What can you remember?

We gebruiken de Past Simple

1. voor een actie in het verleden die afgerond is
2. voor iets wat gebeurd is en nu nog bezig is

We gebruiken de Present perfect

1. voor een actie in het verleden die afgerond is
2. voor iets wat gebeurd is en nu nog bezig is

Om te bepalen wanneer we de past simple of de present perfect gebruiken kijken we naar

1. onregelmatige werkwoorden
2. zelfstandige naamwoorden
3. signaalwoorden
4. regelmatige werkwoorden

'just' verwijst naar:

1. Present simple
2. Past simple
3. Present perfect
4. Present continuous

'since' verwijst naar:

1. Present simple
2. Past simple
3. Present perfect
4. Present continuous

'yesterday' verwijst naar:

1. Present simple
2. Past simple
3. Present perfect
4. Present continuous

'in 2019' verwijst naar:

1. Present simple
2. Past simple
3. Present perfect
4. Present continuous

Since then, I .......................
(save) a lot of money.

1. save
2. saved
3. will save
4. have saved

The man ......... (be) to London several times

1. was
2. have been
3. was been
4. has been

I...(work) at the kiosk after school last winter.

1. have worked
2. work
3. worked
4. am going to work

Present perfect or past simple?
1. Nina _______ her arm. She is still in hospital. (to break)

1. broke
2. has broken

Signaalwoorden Past Simple

L         last year/week/month

A        a few days/minutes ago
D        in 1998/ in 2004/ in 1542
Y         yesterday
W       when I was young

Signaalwoorden Present Perfect

   F  for     

   Y   yet   
    N never

  E ever 
J just 
       A already 
  S since
             H How often

Past Simple:

Wanneer? 

• Iets in het verleden begonnen, nu afgelopen. 

Hoe? 

• Regelmatige werkwoorden: ww+ed
  
• Onregelmatige werkwoorden.

Present Perfect:

Wanneer?

• Iets in het verleden begonnen en nu nog bezig is 
• Iets is in het verleden gebeurd en nu nog resultaat.
• Om te praten over ervaringen

Hoe?

• have / has + voltooid deelwoord 
  
• voltooid deelwoord regelmatige werkwoorden: ww+ed 
  
• Voltooid deelwoord onregelmatige werkwoord.