3.1 Atoombouw

3.1 Atoombouw
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

3.1 Atoombouw

Slide 1 - Tekstslide

Aan het eind van de les kan/ken je
  • de bouw van een atoom beschrijven
  • de begrippen atoomnummer, massagetal en isotoop toepassen
  • de opbouw van het periodiek systeem uitleggen
  • in het periodiek systeem aangeven waar de metalen/niet-metalen/edelgassen/halogenen/
 

Slide 2 - Tekstslide

Atoommodel van Dalton

Een atoom is een massief rond bolletje dat niet deelbaar is: 
Het is het kleinst mogelijk onderdeel waar stoffen uit kunnen bestaan.
Verschillende atoomsoorten hebben een verschillende massa en diameter.

Slide 3 - Tekstslide

Atoommodel van Thomson
Thomson leerde dat een atoom zoiets was als een krentenbol, waarbij elektronen als krenten door het deeg verdeeld zijn. 

Als het atoom elektronen verloor, bleef er een positief deeltje over. 
Thomson leerde dat een atoom uit nog kleinere deeltjes bestond.

Slide 4 - Tekstslide

Rutherford
Conclusie: 
Een atoom bestaat uit:
Protonen ( kern  =>   + )
Neutronen ( kern  =>  neutraal ) 
Elektronen ( wolk  =>  - )


Slide 5 - Tekstslide

Atoomnummer
Het atoomnummer is gelijk aan het aantal protonen in de kern van het atoom. Alle atomen van dezelfde soort hebben hetzelfde atoomnummer.
  • atoomnummer  =  aantal protonen
  • aantal elektronen = aantal protonen (geen lading)
  • massagetal  =  aantal protonen + aantal neutronen


Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Onthouden:
  • Het aantal elektronen is gelijk aan het aantal protonen
  • Het atoomnummer = aantal protonen = aantal elektronen
  • Het massagetal = aantal protonen + neutronen

  • lading proton = +1e
  • lading elektron = -1e
  • lading neutron = 0

Slide 8 - Tekstslide

In de figuur hiernaast staat een atoom weergegeven volgens het atoommodel van Rutherford. Welke atoomsoort zie je hier?

Slide 9 - Open vraag

Leg met behulp van het periodiek systeem uit hoeveel protonen, neutronen elektronen de volgende atomen bevatten.

Mg
Au
Si
Br

timer
5:00

Slide 10 - Tekstslide

Een atoom bevat 56 protonen en 56 elektronen. Wat is het symbool dat bij deze atoomsoort hoort?

Slide 11 - Open vraag

Isotopen

Slide 12 - Tekstslide

Isotopen

Slide 13 - Tekstslide

ISOTOPEN

Isotopen zijn atomen met hetzelfde atoomnummer, maar met een ander massagetal DUS een ander aantal neutronen

Slide 14 - Tekstslide

Atoomnummer, massagetal en isotopen

Slide 15 - Tekstslide

Wat is een isotoop?
A
Zelfde atoom, ander massagetal
B
Ander atoom, zelfde massa
C
Zelfde atoom, ander atoomnummer
D
Ander atoom, zelfde atoomnummer

Slide 16 - Quizvraag

Isotopen verschillen van elkaar in ...
A
Aantal protonen
B
Aantal elektronen
C
Aantal protonen en elektronen
D
Aantal neutronen

Slide 17 - Quizvraag

Geef voor een C‑13 atoom het aantal protonen, neutronen en elektronen.
(geef je antwoord p = .. / n = .. / e = ..)

Slide 18 - Open vraag

groepen (zelfde eigenschappen)/perioden

metalen/niet-metalen/ edelgassen/halogenen/
alkali-metalen/aardalkalimetalen

Slide 19 - Tekstslide