Meewerkend voorwerp, bijv. bep. (13 juni)

Vandaag
  1. Lezen (10 minuten)
  2. Herhaling ontleden; ow - wwg - lv
  3. Uitleg: bijvoeglijke bepaling & meewerkend voorwerp
  4. Aan de slag!
  5. Terugblik.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vandaag
  1. Lezen (10 minuten)
  2. Herhaling ontleden; ow - wwg - lv
  3. Uitleg: bijvoeglijke bepaling & meewerkend voorwerp
  4. Aan de slag!
  5. Terugblik.

Slide 1 - Tekstslide



Aan het einde van deze les..

  1. .. heb je 10 minuten serieus gelezen.
  2. .. weet je wat een bijvoeglijke bepaling is.
  3. .. weet je wat een meewerkend voorwerp is.
  4. .. heb je de overige zinsdelen nog eens herhaald. 

Slide 2 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm( PV)?
A
Door de zin in een andere tijd te zetten
B
Door de zin vragend te maken
C
Door de zin van aantal te veranderen
D
A,B en C zijn juist

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het ww gezegde ( WWG)?

Slide 5 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm (pv) in de zin
De docent Nederlands heeft ons die vraag vaak gesteld.

Slide 6 - Open vraag

Wat is het WWG:
De docent Nederlands heeft ons die vraag vaak gesteld.

Slide 7 - Open vraag

welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?

Slide 8 - Open vraag

Voorbeeld

De docent Nederlands heeft ons die vraag vaak gesteld.

Vraag: Wie of wat heeft gesteld?

Antwoord: De docent Nederlands

Slide 9 - Tekstslide

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 10 - Open vraag

Voorbeeld:

De docent Nederlands heeft ons die vraag vaak gesteld.

Vraag: wie of wat heeft de docent Nederlands gesteld?

Antwoord: die vraag

Slide 11 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp:
Aan wie/voor wie+wwg+o+lv
De docent Nederlands heeft ons die vraag vaak gesteld.

A
Als je 'aan' of voor kunt weglaten is het een meewerkend voorwerp
B
Als je 'aan' of voor kunt toevoegen is het een meewerkend voorwerp
C
A en B zijn juist
D
A en B zijn onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Voorbeeld

De docent Nederlands heeft ( aan) ons die vraag vaak gesteld

Je kunt hier áan' toevoegen.

Slide 13 - Tekstslide

Let op!!

Wanneer je 'aan' niet weg kunt laten, is het GEEN meewerkend voorwerp!

Voorbeeld: Het nieuwe schilderij hangt aan de wand.

Slide 14 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op de volgende vragen: waar, wanneer, waarom, waarmee, waardoor, hoe en hoeveel

Slide 15 - Tekstslide

voorbeeld

De docent Nederlands heeft ons die vraag vaak gesteld.

Vraag: Hoeveel?

Antwoord: vaak

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
Aan de hardlopers deelden wij bekertjes water uit.

Slide 17 - Open vraag

Wat is juist?
Mijn vrolijke vader gaf een feestje voor zijn verjaardag.
A
Mijn is een bvb bij vader
B
vrolijke is een bvb bij vader
C
A en B zijn juist
D
A en B zijn onjuist

Slide 18 - Quizvraag

5. Huiswerk


Dinsdag 14 juni:
Maken:
  • Blok 5: grammatica, opdracht 1 t/m 4 
      p.251 t/m 253
     Werk de opdrachten uit in je schrift. 

Leren
  • grammatica blok 5 p.252

  • Voor jezelf
  • In stilte
  • Tijd tot afsluiting van de les.
  • Muziek mag
  • Klaar? Dan leren 

Slide 19 - Tekstslide

Als ik uit ga, ga ik vaak naar een gezellig café.
Wat is de bijvoeglijke bepaling?

Slide 20 - Open vraag