persoonsvorm tt vt én vt dw
1 / 17
Lesduur is: 90 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Vorige week ... (zijn) ik in de stad.
VT
VT
A
isde (sterk)
B
was (sterk)
C
Isde (zwak)
D
Was (zwak)
Slide 4 - Quizvraag
Alle leerlingen ... (zwaaien) naar de jongens.
VT
VT
A
Zwaaiten (sterk)
B
Zwaaiden (sterk)
C
Zwaaiten (zwak)
D
Zwaaiden (zwak)
Slide 5 - Quizvraag
De moeder ... (verwennen) de kinderen te veel.
VT
VT
A
Verwente (sterk)
B
Verwende (sterk)
C
Verwente (zwak)
D
Verwende (zwak)
Slide 6 - Quizvraag
Welke stappen doorloop je als je een persoonsvorm in de VERLEDEN tijd schrijft?
(denk aan het Kofschip!)
(denk aan het Kofschip!)
Slide 7 - Open vraag
voltooid deelwoord:
Schrijf alles op wat je weet!
Schrijf alles op wat je weet!
Slide 8 - Open vraag
Slide 9 - Video
Slide 10 - Tekstslide
Heb jij de kinderen ... (ophalen)?
VD
VD
A
opgehaalt
B
opgeholen
C
opgehaald
Slide 11 - Quizvraag
Ik heb enorm ... (genieten) van onze lunch.
A
geniet
B
genieten
C
genoten
Slide 12 - Quizvraag
Buurman Wim is vorige week tegen de paal ... (botsen).
A
gebotsd
B
gebotst
C
geboten
Slide 13 - Quizvraag
ze was toen erg ... (schrikken).
A
geschrikt
B
geschrikken
C
geschrokt
D
geschrokken
Slide 14 - Quizvraag
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Link
Wat heb je vandaag geleerd
(wat is er blijven plakken, moeten we volgende
week nog dingen herhalen)?
(wat is er blijven plakken, moeten we volgende
week nog dingen herhalen)?
