herhaling lv en mw + nieuw: vzv

Lesdoelen
Je kent de zinsdelen pv, ow, gez, LV en mw. 
Je kunt deze zinsdelen herkennen in zinnen.

Je kent drie voorbeelden van werkwoorden met een vast voorzetsel.

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen
Je kent de zinsdelen pv, ow, gez, LV en mw. 
Je kunt deze zinsdelen herkennen in zinnen.

Je kent drie voorbeelden van werkwoorden met een vast voorzetsel.

Slide 1 - Tekstslide

Als je aantekeningen wilt maken, pak dan je schrift! 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Eerst even oefenen/herhalen

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm 
De persoonsvorm is ALTIJD een werkwoord

Je kunt de persoonsvorm in een zin vinden door:
- de tijd van de zin te veranderen - PV verandert
- de zin in enkelvoud of meervoud te veranderen - PV verandert
- een vraagzin te maken (als het nog geen vraag is) - PV staat vooraan


Slide 5 - Tekstslide

Onderwerp
wie of wat + pv is het onderwerp

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin (dus OOK de pv hoort bij het werkwoordelijk gezegde)

Slide 7 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
wie of wat + gez + ow

Slide 8 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
kan niet zonder lijdend voorwerp!

aan wie of voor wie + gez + ow + lv

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de pv in deze zin:
Morgen ga ik hardlopen
A
Morgen
B
Ga
C
Ik
D
Hardlopen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het LV in deze zin:
Het boek heb ik gegeven aan Moniek.
A
Het boek
B
Ik
C
Gegeven
D
Aan Moniek

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het gez in deze zin:
Het boek heb ik gegeven aan Moniek
A
Heb
B
Gegeven
C
Heb gegeven
D
Gegeven heb

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het ow in deze zin:
De school van Chris is morgen dicht.
A
De school
B
Chris
C
De school van Chris
D
Van Chris

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de pv in deze zin:
Wat eten jullie vandaag?
A
Wat
B
Eten
C
Jullie
D
Vandaag

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het LV in deze zin:
Ik heb een taart gebakken voor mijn oma.
A
Ik
B
Een taart
C
Voor mijn oma
D
Mijn oma

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het ow in deze zin:
Morgen ga ik hardlopen
A
Morgen
B
Ga
C
Ik
D
Hardlopen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het mw in deze zin:
Ik heb een taart gebakken voor mijn oma.
A
Ik
B
Een taart
C
Voor mijn oma
D
Mijn oma

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het gez in deze zin:
Zijn moeder gaat de kinderen ophalen van school
A
Zijn ophalen
B
Zijn
C
Gaat.
D
Gaat ophalen

Slide 18 - Quizvraag


Je krijgt in het volgende filmpje uitleg over een nieuwe functie van zinsontleding. Kijk het filmpje HELEMAAL (hij duurt maar 1,5 minuut😉)

Slide 19 - Tekstslide

TIP: zet af en toe het filmpje op pauze om aantekeningen te maken!

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Maken
Boek Nederlands, bladzijde 151

Opdracht 1 en 2 maken.

Niet af? Huiswerk voor maandag 21 september (schrijf het in je agenda)

Slide 22 - Tekstslide

Klaar?
Ben je klaar, maar is de les nog niet voorbij?

Ga verder met je leesautobiografie!

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide