werkwoordspelling 1 tegenwoordige tijd zelf oefenen

Deel 1 Werkwoordspelling tegenwoordige tijd (tt)
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Deel 1 Werkwoordspelling tegenwoordige tijd (tt)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoorden deel 1
 Werkwoordspelling leren/opfrissen deel 1
  • werkwoorden herkennen
  • tegenwoordige tijd  ( lastig: d/t of dt?)


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze les leer je/herhaal je
Wat werkwoorden zijn
Hoe werkwoorden worden vervoegd
Hoe je werkwoorden schrijft in de tegenwoordige tijd

In deel 2 leer je hoe je werkwoorden schrijft in de verleden tijd
In deel 3 leer je Hoe je werkwoorden schrijft in de voltooide tijd

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn werkwoorden? 
Sleep alle werkwoorden naar 'Werkwoord' .  De rest sleep je naar   'Geen werkwoord'.
Werkwoord
Geen werkwoord
huis
goede
verhuizen
heb
zijn
hond
tafel
bloempje
Kopje
rood
tent
bijzonder
denken
lopen
huilen
moeten
wil
geeft

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoorden....
Geven aan wat iets of iemand doet. Ze kunnen  in verschillende vormen in een zin voorkomen. Hoe schrijf je de goede vorm? 
Daarvoor moet je altijd letten op het onderwerp in de zin: wie of wat doet iets? Het werkwoord dat daarbij hoort heet de persoonsvorm (het werkwoord)
En je moet letten op de tijd waarin de zin wordt geschreven: nu (= heden)  of in het verleden?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Vandaag ga ik met mijn zus naar de markt.
A
Vandaag
B
ga
C
ik
D
naar de markt

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Jan en Ahmed praten samen over hun vakantieplannen.
A
Jan en Ahmed
B
praten
C
samen
D
vakantieplannen

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel werkwoorden heeft de volgende zin?
Zullen wij morgen gaan zwemmen?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet goed gespeld?

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet goed gespeld?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Goed of fout?
Het is de tegenwoordige tijd.
Fout is natuurlijk: steund. Dit moet zijn: steunt.
(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)
Bron: Taalfouten spotten.

Hoe zit het ook alweer met de d, t of dt?
Kijk het volgende filmpje en beantwoord  vragen.



Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2

Slide 13 - Video

Deze slide heeft geen instructies

00:40
verzenden

Wat is goed? Het meisje....
A
verzend
B
verzendt
C
verzent
D
verzenden

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

00:40
verzenden

Wat is goed? Ik....
A
verzend
B
verzendt
C
verzent
D
verzenden

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vind je het lastig? Kijk en luister dan naar het liedje van Guus Meeuwis in het volgende filmpje. Misschien helpt dat je om het te onthouden.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies

De tegenwoordige tijd
NU
Vandaag
Heden

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vervoeg volgens schema
ik dans
jij danst
hij danst
wij dansen


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nu jij
- werken
- houden
- blijven

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

je en jij 
Hoe je de jij- vorm in de tegenwoordige tijd schrijft,
hangt af van de plek van het werkwoord in de zin:​



1. werkwoord achter ‘jij’ of ‘je’:  ik-vorm + t​
Jij loopt altijd door   |      Jij wordt later boer

2. werkwoord voor ‘jij’ of ‘je’ (jij/je onderwerp):       ik-vorm 
Loop jij altijd door?  |      Word jij later boer?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

jij/je geen onderwerp
Soms staat ‘je’ achter de pv, maar is het ond niet ‘je’. ​

‘Je’ wordt in dat geval gebruikt om een bezit aan te geven. Je schrijft dan de ik-vorm + t. 

> Houd jij van geitenmelk?
> Houdt je zus van geitenmelk?

Tip: Vervang de pv door lopen of smurfen

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je ..... (bieden) haar geen kans.
A
bied
B
biedt

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(...onthouden) jouw baas alles wat je verkeerd doet?
A
Onthoud
B
Onthoudt

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

....(houden) jij meer van varkens of koeien?
A
Houd
B
Houdt

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het is koud dus ..... (kleden) je warm aan.
A
kleed
B
kleedt

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tegenwoordige tijd:
(komen) Jan en Maryam ........ op visite.
A
kom
B
komt
C
komen
D
kwam

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tegenwoordige tijd
(fietsen) Said ....... om half 9 naar school.
A
fiets
B
fietst
C
fietsen
D
fietste

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tegenwoordige tijd = nu

(varen) De visser _____ het meer op.
A
vaard
B
vaart
C
vaarde
D
vart

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Deze week ___ onze keuken gerenoveerd.
(tegenwoordige tijd)
A
word
B
werd
C
wordt
D
werdt

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vinden - Tegenwoordige tijd
Hoe … je zus haar nieuwe school?
A
Vind
B
Vindt
C
Vond
D
Vondt

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling tegenwoordige tijd: wat is goed?
A
hij bediend
B
hij bedient
C
hij bediendt
D
hij bediende

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Vervoeg in de tegenwoordige tijd.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vond

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Vervoeg in de tegenwoordige tijd.
A
gebruikt
B
gebruikd
C
gebruikte
D
gebruiken

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe goed gaan bij jou nu de werkwoorden in de tegenwoordige tijd?
😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Deel 2: werkwoordspelling verleden tijd (vt)

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Goed of fout?
Het gaat hier om de voltooide tijd.
- ingepakt: goed (want je hoort de 't' in: ingepakte; of gebruik 't ex-Kofschip: de 'k' zit erin) 
- bezorgt: fout! (je hoort een 'd' in bezorgde; of kijk naar 't ex-Kofschip: daar zit de 'g' niet in.)

(Let op: 'bezorgt' is wel goed in de tegenwoordige tijd! Hij bezorgt het pakje.)