Beroepsoriëntatie LW9 Jantien

 Beroepsoriëntatie
Lesweek 6: Specifieke doelgroepen


Klassen: 228ABCDEF
Datum: week van 31 oktober 2022
Communicatie & methodisch handelen
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
BeroepsorientatieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

 Beroepsoriëntatie
Lesweek 6: Specifieke doelgroepen


Klassen: 228ABCDEF
Datum: week van 31 oktober 2022
Communicatie & methodisch handelen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanwezigheidsregistratie
Aanwezigheid zal door de docent geregistreerd worden. Aanwezigheid kan meerdere malen tijdens de les worden gedaan. Bij vroegtijdig verlaten van de les, zonder geldige reden, zal je op 'ongeoorloofd afwezig' staan. 

Ben je te laat? Geef dit dan door aan het einde van de les aan de docent. Dit is jouw verantwoordelijkheid. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deel 1 
90 minuten

Slide 3 - Tekstslide

5 minuten: Opstarten les/ AWR
5 minuten: Vakantie vibes
5 minuten: Programma doornemen
15 minuten: Terugblik vorige les
5 minuten: Lesdoelen deel 1
Vakantie Vibes


Teken op het bord iets wat te maken heeft met jouw vakantie!

Wie het raadt mag de volgende tekening maken over zijn vakantie!


Slide 4 - Tekstslide

Tip; start zelf met een tekening!

Programma lesweek 9
Deel 1 (90 minuten) Boek communicatie & gedrag H1
  1. Terugblik op vorige les
  2. Lesdoelen deel 1 Communicatie
  3. Theoretische gedeelte
  4. Opdracht
Deel 2 (45 minuten)
  1. Lesdoelen deel 2 Communicatie (vervolg)
  2. Theoretische gedeelte
  3. Opdracht
Deel 3 (45 minuten)
  1. Lesdoelen deel 3 Methodisch en Systemisch handelen
  2. Theoretische gedeelte
  3. Opdracht
  4. Lesdoelen checken


Slide 5 - Tekstslide

90 minuten

5 minuten opstarten/ AWR
5 minuten Energizer Vakantie Vibes
5 minuten programma deze week
15 minuten terugblik vorige les
5 minuten Lesdoelen deel 1
15 minuten video en opdracht/ na bespreken
15 minuten theorie bespreken
25 minuten Opdracht 
10 minuten Nabespreken opdracht

Terugblik op lesweek 8

Ga naar de lesson up app en meld je aan.

Er volgen een paar vragen over de vorige les!

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De eindopdracht voor beroepsorientatie moet ingeleverd worden op.............
A
4 november
B
11 november
C
18 november
D
Datum is nog niet bekend

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De module beroepsorientatie ga ik met een voldoende afsluiten.
😒🙁😐🙂😃

Slide 8 - Poll

Als studenten de opdracht onduidelijk vinden, dan kun je ze verwijzen naar les 8, waarin stap voor stap de opdracht wordt uitgelegd.
Verwijs ze uiteraard ook naar SharePoint, waar ze de eindopdracht en de rubric kunnen vinden!
Zijn er nog individuele vragen kijk of je deze tijdens de les of anders op een ander moment kan beantwoorden.

Hoe ontstaan leerstoornissen?
A
door genetische aanleg
B
tijdens de zwangerschap
C
ziektes op jonge leeftijd
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 9 - Quizvraag

Leerstoornissen worden veroorzaakt door een defect in de mentale ontwikkeling van een kind.​
Het zijn dus ontwikkelingsstoornissen, die meestal ontstaan tijdens de zwangerschap, de geboorte of de eerste levensjaren​
Bepaalde leerstoornissen zijn dan weer genetisch bepaald. ​
Tot slot kunnen op jonge leeftijd ook bepaalde ziektes, zoals hersenvliesontsteking, de ontwikkeling van het kind beperken​.
Noem een voorbeeld van een leerstoornis en licht deze kort toe

Slide 10 - Woordweb

Dyslexie is een leerstoornis waarbij je veel moeite hebt met lezen en/of spellen. 

Dyscalculie is een rekenstoornis die niet verdwijnt. Het is een hardnekkig probleem met het aanleren en automatiseren van de basisvaardigheden van rekenen en wiskunde.

Dysorthografie is een spellingsprobleem. Kinderen met dysorthografie hebben veel moeite om foutloos te schrijven. Dysorthografie is een onderdeel van dyslexie.
Wat is het verschil tussen een gedragsprobleem en een gedragsstoornis?

Slide 11 - Open vraag

Ongewenst gedrag
Handelingen (van een groep of) van een individu, gericht tegen een persoon die deze handelingen als bedreigend, vernederend of intimiderend ervaart. Dit hoeft niet structureel plaats te vinden. En kan eenmalig zijn.
Gedragsprobleem
Gedragsproblemen zijn de ongewenste gedragingen die voor de omgeving of het kind zelf storend zijn. Hieronder valt bijvoorbeeld agressief, driftig of ongehoorzaam gedrag. Ook vernielzucht of pestgedrag horen hierbij. Door die problemen verloopt nu de ontwikkeling minder goed. Het probleem is vaak aan de situatie gebonden.
Gedragsstoornis
Als het probleemgedrag langer dan zes maanden duurt, kan er sprake zijn van een gedragsstoornis.
Bij een gedragsstoornis komen de symptomen in bepaalde combinaties voor, die ook in de DSM-V zijn beschreven.
Wat kunnen zijn oorzaken van opvoedingsproblemen?

Slide 12 - Woordweb

Een paar voorbeelden:

- Ouders staan er vaker alleen voor dan vroeger.
- Er is sprake van ziekte
- Er is sprake van "overbelaste" ouder(s)
- Er is sprake van rouw
- Er is sprake van een ontwikkelingsstoornis bij het kind, bijvoorbeeld ADHD.
- Er is sprake van botsende karakters tussen ouders en kind.
-Er is sprake van een echtscheiding.
- Het kind maakt deel uit van nieuw samengestelde gezinnen.
- Er zijn moeilijkheden op school. 
Lesdoelen deel 1
Aan het einde van de les kun je:

  • uitleggen welke aspecten er bij het communicatieschema horen.  
  • verantwoorden hoe je verbale en non-verbale communicatie toepast in eenvoudige praktijksituaties.
  • verantwoorden hoe je schriftelijke communicatie toepast.
  • verschillende basiscommunicatietechnieken benoemen.


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leeractiviteiten overzicht deze week 
Deze week geen leeractiviteiten, maar korte opdrachten in de les.
We werken deze week uit het boek communicatie & gedrag H1, deel H2 (2.1 en 2.2).
En uit het boek Methodisch begeleiden deel H1 - 1.1 en 1.2.

Tijdens de online momenten kun je met elkaar verder werken aan de eindopdracht.

Voor je aanwezigheid tijdens de online momenten dien je wel bewijsstukken in te leveren van waar je aan gewerkt hebt m.b.t. de eindopdracht. (denk aan taakverdeling - deel van het verslag waar je aan gewerkt hebt ect.). Per klas hoor je op welk dag(en) je bewijsstukken moet aanleveren in teams.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Videofragment Communicatie en Ruis
Kijkvragen:

- Welke rollen zijn er binnen communicatie met een ander?

- Kun jij een voorbeeld geven een eigen ervaring van ruis in communicatie?

https://www.youtube.com/watch?v=5Lt2uuoemnw

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theoretische gedeelte

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Communiceren
Communiceren is het overdragen van informatie aan anderen. 

Je deelt dan je gedachten, ideeën en gevoelens. 

Communiceren gaat volgens een bepaald proces. Je noemt dit het communicatieproces

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het communicatieproces

Slide 18 - Tekstslide

In de afbeelding hierboven staat weergegeven hoe het communicatieproces verloopt. 

Je ziet dat de volgende aspecten betrokken zijn bij het communicatieproces:
  • de zender
  • de boodschap
  • de ontvanger
  • het medium
  • coderen
  • decoderen.
De aspecten worden hieronder verder toegelicht.

Zenden en ontvangen
Degene die communiceert, is de zender. De zender is de persoon die informatie zendt aan de Ontvanger. Deze ontvangt de informatie. De informatie noem je de boodschap. De zender zet de boodschap die hij wil geven om in een code. Deze code kan bestaan uit woorden, gebaren, mimiek of lichaamshouding. De ontvanger ontvangt de code en decodeert de code. Dit betekent dat hij probeert vast te stellen wat de zender bedoelt. De ontvanger reageert vervolgens op wat de zender communiceert. Hij communiceert op welke manier hij de boodschap heeft geïnterpreteerd of opvat. Dit noem je feedback. De ontvanger is nu de zender geworden en de zender de ontvanger.

Medium
Je kunt je boodschap ook overbrengen met een medium. Je gebruikt dan een bepaald middel om de boodschap over te brengen. Voor het onderhouden van het contact en voor zaken die niet echt dringend zijn, kun je dan kiezen voor gebruik van communicatiemiddelen. Denk hierbij aan een telefoontje, WhatsApp of een bericht op Facebook. Je kunt zo op een makkelijke manier familie en betrokkenen informeren. Tegenwoordig zijn hiervoor apps beschikbaar die speciaal ontwikkeld zijn voor de zorg en bijvoorbeeld de privacy waarborgen.

Welk medium
Gebruik van een medium is niet altijd een geschikte keuze. Een groot deel van de boodschap die je wilt overbrengen kan namelijk verloren gaan omdat je geen lichaamstaal ziet. Je kunt niet zien hoe de ontvanger reageert op je boodschap. Hierdoor is de kans op verstoring in de communicatie groter. Vooral als het gaat over belangrijke dingen of zaken die haast hebben, is persoonlijk contact belangrijk. Vaak werkt een persoonlijk gesprek dan het best. Misschien is dit niet altijd mogelijk omdat familie bijvoorbeeld in het buitenland woont. Je kunt deze dan toch persoonlijk informeren door gebruik te maken van videobellen of virtueel contact. Denk altijd goed na over de keuze van het medium dat je gebruikt. Maak ook duidelijke afspraken met elkaar welk medium waarvoor gebruikt wordt.
Doel van communiceren
                                                             Doelgericht
Het is belangrijk om vooraf goed na te denken over het doel van je communicatie. Op die manier communiceer je doelgericht. Als je doelgericht communiceert, is de kans groter dat je boodschap op de juiste manier overkomt waardoor je je doel bereikt.

Overtuigen: als je wilt dat de ander je mening of idee overneemt
Informeren: als je informatie aan de ander over wilt brengen 
Activeren: als je ervoor wilt zorgen dat de ander in actie komt of gemotiveerd raakt om zich ergens voor in te zetten.
Instrueren: als je de ander leren hoe hij iets moet doen of hoe iets moet gebeuren.




Slide 19 - Tekstslide

Doel van je communicatie
Het is belangrijk om vooraf goed na te denken over het doel van je communicatie. Op die manier communiceer je doelgericht. Als je doelgericht communiceert, is de kans groter dat je boodschap op de juiste manier overkomt waardoor je je doel bereikt. Als je wilt dat de ander je mening of idee overneemt is je doel overtuigen. Als je informatie aan de ander over wilt brengen wil je hem informeren. Het kan ook zijn dat je ervoor wilt zorgen dat de ander in actie komt of gemotiveerd raakt om zich ergens voor in te zetten. Je doel is dan activeren. Als instrueren je doel is wil je de ander leren hoe hij iets moet doen of hoe iets moet gebeuren.
Communicatierichting
Als je tijdens het communiceren zowel zender als ontvanger bent – bij een gesprek of discussie – noem je dit meerzijdige communicatie. (maar ook het reageren op een WhatsAppje, telefoneren of het liken van een Facebook-bericht valt hieronder). 

Als je alleen zender of alleen ontvanger bent van de boodschap, noem je dit eenzijdige communicatie.  (kijken naar de televisie of het luisteren naar de radio).

Slide 20 - Tekstslide

Communicatierichting
Communicatie kan verschillende richtingen hebben. Als je tijdens het communiceren zowel zender als ontvanger bent – bij een gesprek of discussie – noem je dit meerzijdige communicatie. Maar ook het reageren op een WhatsAppje, telefoneren of het liken van een Facebook-bericht valt hieronder. Als je alleen zender of alleen ontvanger bent van de boodschap, noem je dit eenzijdige communicatie. Een voorbeeld hiervan is het kijken naar de televisie of het luisteren naar de radio. Je ontvangt de boodschap, maar je kunt niet reageren op de zender. Zodra je wel kunt reageren – als je bijvoorbeeld kunt stemmen via een app of reageren via Facebook – is er meerzijdige communicatie. Een ander voorbeeld van eenzijdige communicatie is het bijwonen van een presentatie die iemand geeft. Je luistert naar de spreker, maar er is geen mogelijkheid tot reageren of stellen van vragen.
Verbale en non-verbale communicatie

We bekijken een videofragment over communicatie in de zorg.

Wat hoor en zie jij als het gaat om verbale en non-verbale communicatie?

Wat is het verschil tussen fragment A en B?

Bespreken kort na wat je hebt gezien/ gehoord.


Slide 21 - Tekstslide

Check of studenten weten wat verbale en non-verbale communicatie is.

A: geen oogcontact, geen echt contact maken.

B: contact maken, benoemen wat je ziet, aansluiten behoefte client, echt contact.

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Verbale en non-verbale communicatie
Verbale communicatie is een vorm van communicatie waarbij je je uit met woorden of geluiden (zowel gesproken als geschreven zijn). 

Voorbeelden zijn: het voeren van een gesprek of het schrijven van een e-mail. 

Non-verbale communicatie is communicatie tussen mensen zonder woorden. 

Voorbeelden zijn: gebaren, gezichtsuitdrukking, aanrakingen (als je dichtbij staat) en je lichaamshouding. 

Waarom is het belangrijk om te letten op de non-verbale signalen bij een cliënt?

Slide 23 - Tekstslide

Verbale communicatie is een vorm van communicatie waarbij je je uit met woorden of geluiden. Verbale communicatie kan zowel gesproken als geschreven zijn. Voorbeelden van verbale communicatie zijn: het voeren van een gesprek of het schrijven van een e-mail (schenk hier aandacht aan wanneer je gebruik maakt van schriftelijke communicatie!). Meestal richt je je aandacht vooral op het verbale gedeelte van de informatie-overdracht.

Non-verbale communicatie is communicatie tussen mensen zonder woorden. Denk hier bijvoorbeeld aan: gebaren, gezichtsuitdrukking, aanrakingen (als je dichtbij staat) en je lichaamshouding. Het is belangrijk dat je goed let op de non-verbale signalen die een cliënt geeft, en deze probeert te herkennen. Door je bewust te zijn van de non-verbale signalen die de cliënt geeft, kun je hem beter begrijpen. Dit bevordert de communicatie.
Ruis
Ruis voorkomen of beperken
Om ruis zo veel mogelijk te voorkomen is het belangrijk dat je steeds controleert of de ander echt heeft begrepen wat jij bedoelde te zeggen. Hoe kun je dit doen?
Verschillende soorten ruis
- Interne ruis (Semantische of Psychologische ruis)
- Externe ruis
Referentiekader
Verschillende referentiekaders zorgen vaak ook voor problemen of ruis. Het referentiekader is het geheel van waarden en normen, overtuigingen en verwachtingen die de zender en de ontvanger hebben. 

Slide 24 - Tekstslide

Zie hoofdstuk 1.4 voor meer uitleg.

Interne ruis:
Semantische ruis en psychologische ruis. Semantische ruis is een verstoring in de communicatie doordat je de taal van de ander niet begrijpt.

Psychologische ruis is een verstoring in de communicatie door verwachtingen en ideeën die je hebt over de ander.
Opdracht Afkortingen
Als het gaat om basiscommunicatie zijn er verschillende gesprekstechnieken die je kunt inzetten om een gesprek goed te laten verlopen (H 2.2 communicatie & gedrag)

Zoek voor jezelf de volgende afkortingen op: (noteer ze in je  MZ-woordenboek)
- L.S.D
- A.N.N.A.
- N.I.V.E.A.U.
- O.M.A.
- O.E.N.
Bedenk waarom deze afkortingen belangrijk zijn in de communicatie met elkaar en met je cliënten straks in op stage?                                    De evaluatie van de les volgt in deel 2

Slide 25 - Tekstslide

Als je deze gesprekstechnieken toepast voorkom je ruis in de communicatie en luister je actief!

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deel 1 
2

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma lesweek 9
Deel 2:
  1. Lesdoelen deel 2 Communicatie (vervolg)
  2. Terugblik op vorige les
  3. Theoretische kennis
  4. Opdracht


Boek communicatie & gedrag H2 (2.1 en 2.2)



Slide 28 - Tekstslide

45 minuten

5 minuten opstarten/AWR
2 mintuten programma
3 minuten lesdoelen
5 minuten terugblik
10 minuten theorie
15 minuten casus rollenspel
5 minuten nabespreken

Lesdoelen deel 2
Aan het einde van de les kun je:

- basiscommunicatietechnieken toepassen in eenvoudige praktijksituaties door:

  • een open luisterhouding toe te passen
  • een actieve luisterhouding toe te passen
  • te verantwoorden hoe je controleert of je iemand anders begrijpt

- verschillende gespreksoorten herkennen

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Terugblik vorige les
Stap 1: Pak pen en papier
Stap 2: Noteer in een paar steekwoorden wat jij nog weet van:
- Communicatieproces
- Doel van communiceren
- Communicatierichting
- Verbale en non-verbale communicatie
- Ruis

Stap 3: Nabespreken met de klas

Slide 30 - Tekstslide

Neem de lesdoelen van deel 1 mee van de eerste les.
Theoretische gedeelte

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gespreksopbouw
Een professioneel gesprek is een ander gesprek dan een privégesprek. Een professioneel gesprek is een functioneel gesprek waarbij je een bepaald doel wilt bereiken. Bij het voeren van een professioneel gesprek ga je bewust en systematisch te werk. Je voert gesprekken aan de hand van een bepaalde opbouw.

Een professioneel gesprek heeft een bepaalde opbouw. Dit geeft je houvast en zorgt ervoor dat je je doel makkelijker bereikt. De opbouw van een professioneel gesprek heeft vijf fasen. De voorbereidingsfase, aanloopfase, planningsfase, themafase en de slotfase.

De tijd die je aan deze fasen besteedt verschilt per gesprek.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

             Gespreksopbouw in fasen
1. Voorbereidingsfase
  • Tijdens de voorbereidingsfase van het gesprek bereid je het gesprek voor, door vooraf goed na te denken over de aanleiding (het waarom) en het doel van het gesprek.
2. Aanloopfase
  • De aanloopfase is de gespreksfase waarbij je de sfeer van het gesprek creëert. Dit doe je vaak door social talk. Social talk is belangrijk voor de sfeer en je stelt daarmee je gesprekspartner(s) op het gemak.
3. Planningsfase
  • De gespreksfase waarin je afspraken maakt met je gesprekspartner(s) over het verloop van het gesprek. (Doel, duur, inhoud)

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

                Gespreksopbouw in fasen II
4. Themafase
  •  In deze fase bespreek je het onderwerp en probeer je het doel te bereiken. 
5. Slotfase
  •  Aan het einde van het gesprek vat je globaal de inhoud van het gesprek samen en vraag je aan de ander of dat wat je zegt ook klopt. Het is belangrijk om te controleren of het doel bereikt is en of de ander tevreden is. Indien nodig maak je afspraken met elkaar. Vergeet niet deze ook vast te leggen. Aan het einde van het gesprek is meestal weer sprake van wat social talk.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Actieve luisterhouding
  • Je geeft aandacht aan de cliënt. 
(oogcontact, benoemen lichaamshouding)
  • Je laat de cliënt zien dat je luistert. 
(knikken, hummen, open houding)
  • Je reageert gepast. 
(samenvatten, vragen stellen, open, eerlijk, begripvol)
  • Je let op non-verbale communicatie.
(benoemen wat je ziet aan non-verbale houding van de ander - check)

Slide 35 - Tekstslide

Je geeft aandacht aan de cliënt
Door je te focussen op het verhaal van de cliënt laat je de boodschap echt binnenkomen. Je maakt daarbij oogcontact om de cliënt te laten weten dat je luistert. Let ook goed op de lichaamstaal van de cliënt. Door signalen op te merken en te benoemen laat je zien dat je aandacht echt bij de cliënt is.

Je laat de cliënt zien dat je luistert
Hoewel het misschien vreemd klinkt, laat je zien dat je luistert door zo min mogelijk te zeggen. Knik op de juiste momenten en reageer op de cliënt door korte reacties te geven zoals hummen, owww, ahhh okay of mmmmen. Ben je bewust van je lichaamstaal. Probeer rust uit te stralen door een open houding aan te nemen. Dit betekent dat je met je lichaam laat zien dat je met je aandacht bij de ander bent. Een voorbeeld van een open houding is je armen en benen niet over elkaar kruisen en iets naar de ander toegedraaid zitten. Laat je verder niet afleiden door je eigen gedachten en zet alle devices uit.
Je reageert gepast
Natuurlijk reageer je op gepaste momenten op de cliënt. Het is belangrijk om tussentijds samen te vatten wat je de ander hoort zeggen. Ook is het belangrijk om vragen te stellen. Je richt je hierbij wel steeds op de ander en begint niet over je eigen gedachten of ervaringen te praten. Laat de ander uitpraten en onderbreek hem niet steeds met je eigen verhaal, oplossingen of argumenten. Denk eerst goed na over dat wat je wilt zeggen en of het voor de cliënt iets toevoegt aan het gesprek. Reageer open en eerlijk naar de cliënt. Stel je begripvol op. Als je toch je mening ergens over geeft, doe dit dan op een respectvolle manier. Het uitgangspunt dat hier geldt is: behandel de ander zoals je zelf behandeld wilt worden.
Je let op non-verbale communicatie
Als je met iemand een gesprek voert, zendt deze non-verbale signalen uit. Deze zijn vaak lastig te interpreteren omdat dezelfde bewegingen niet altijd hetzelfde betekenen bij iedereen. Het is daarom erg belangrijk om non-verbale signalen niet te negeren, maar juist te benoemen. Controleer wat je ziet door uit te spreken wat je de ander zag doen of hoorde zeggen. Vertel welke conclusie jij daar uit trekt en of deze klopt. Als een cliënt emotioneel is, leg je bijvoorbeeld je hand op zijn schouder of je biedt zonder iets te zeggen een zakdoekje aan. Als je met meerdere mensen in gesprek bent, kun je tussendoor ook iemand een bemoedigend knikje geven om te laten merken dat je hem ziet.
Gespreksoorten in de zorg
Er zijn natuurlijk verschillende gesprekssoort waarin je in contact komt met de client.
Denk aan:
- Informatief gesprek 
(bijvoorbeeld bij een kennismakingsgesprek of intake gesprek)
- Helpend gesprek 
(Je helpt een cliënt door het vaststellen van het probleem)
- Probleemoplossend gesprek
 (is er op gericht samen een oplossing te vinden voor een specifiek probleem)
- Slechtnieuws gesprek 
 (een bericht moeten overbrengen dat voor de ontvanger een nare, negatieve betekenis heeft)

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 
Casus in groepjes van 3/4 
- 1 client
- 1 MZ'er
- 1 of 2 observatoren

Speel de casus na met elkaar maakt daarbij gebruik van de opbouw van een gesprek en de verschillende gesprekstechnieken.

Observartoren geven opbouwende feedback

Klaar? Wissel van rol.

Slide 37 - Tekstslide

Zorg voor afwisseling in de groepjes.

Schrijf op het bord de fasen van de opbouw van het gesprek en de gesprekstechnieken (LSD, ANNA, OMA ect).

Na het oefenen kun je 1 rollenspel klassikaal doen. 


Nabespreken casus
Wat hebben de observatoren gezien aan opbouw van het gesprek?

Welke gesprekstechnieken hebben ze gezien?

Sluit de les af met de volgende vragen;

- Uit welke fasen is een gesprek opgebouwd?
- Hoe laat je een actieve luisterhouding zien?
- Welke gesprekssoort zijn er binnen de zorg?

Slide 38 - Tekstslide

Vergeet niet de nabespreking aan de lesdoelen te koppelen:
- basiscommunicatietechnieken toepassen in eenvoudige praktijksituaties door:
een open luisterhouding toe te passen,
een actieve luisterhouding toe te passen,
te verantwoorden hoe je controleert of je iemand anders begrijpt.
- verschillende gespreksoorten herkennen
Deel 1 
3

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma lesweek 9
Deel 3 (45 minuten)
1. Lesdoelen deel 3 Methodisch en Systemisch handelen
2. Theoretische gedeelte
3. Opdracht
4. Lesdoelen checken

Boek  Methodisch begeleiden deel H1 - 1.1 en 1.2

Slide 40 - Tekstslide

45 minuten

5 minuten opstarten/AWR
2 mintuten programma
3 minuten lesdoelen
10 minuten theorie
15 minuten opdracht 6
5 minuten nabespreken opdracht
5 minuten lesdoelen check
Lesdoelen deel 3
Aan het einde van de les kun je:

- toelichten hoe je methodisch en systemisch handelt in beroepssituaties.


Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom methodisch en systemisch handelen?
Als begeleider probeer je zorg en ondersteuning te leveren van goede kwaliteit. 

Dit doe je door systematisch en doelgericht te werken. 
Je weet waarom je iets doet en met welk doel. 
Om dat doel te bereiken, volg je een vast stappenplan.

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Methodisch werken
Bij methodisch werken handel je........


  • doelgericht: je richt je op het bereiken van een doel
  • systematisch: je werkt volgens vaste stappen
  • procesmatig: alle stappen sluiten op elkaar aan
  • bewust: je weet wat je doet en waarom je het doet.

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stappen van Methodisch werken

Cyclisch werken
 
Stap 1: Informatie verzamelen over de beginsituatie
Stap 2: Vaststellen van wensen, behoeften en problemen
Stap 3: Doelen formuleren
Stap 4: Plannen maken en uitvoeren
Stap 5: Evalueren en eventueel bijstellen

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belang methodisch werken

- Er is een duidelijke en eenduidige werkwijze. 

- Er is meer grip op wat er gebeurt. 
- De kans op fouten neemt af.
- Iedereen (zowel begeleiders als andere betrokkenen, zoals cliënten en naastbetrokkenen) weet wat hij kan verwachten. 
- Je kunt je eigen handelen bespreekbaar maken en evalueren. 

Slide 45 - Tekstslide

In je werk houd je dus altijd een vaste werkwijze aan. Dat doe je niet alleen om de werkwijze voor jezelf duidelijk te hebben. Methodisch werken heeft ook nog andere voordelen:
Er is meer grip op wat er gebeurt. Daardoor werk je efficiënt en effectief. Ook neemt de kans op fouten af: je kunt namelijk beter vooruitkijken, hebt daardoor meer controle over wat er gebeurt en weet precies hoe je moet handelen.
Iedereen (zowel begeleiders als andere betrokkenen, zoals cliënten en naastbetrokkenen) weet wat hij kan verwachten. Het proces dat je wilt volgen, is voor iedereen inzichtelijk. En je kunt je werk makkelijker overdragen aan een ander.
Je kunt je eigen handelen bespreekbaar maken en evalueren. Op basis hiervan kun je het proces bijstellen.
Opdracht uit het boek


We maken opdracht 6 uit het boek methodisch begeleiden - verwerkingsopdracht 6 (analyseren en toepassen).


Slide 46 - Tekstslide

Je kunt de opdracht ook uit printen. Deze is als bijlage meegestuurd en heet: Opdracht 6. Methodisch handelen in de praktijk
Lesdoelen check
Wat weet jij nog van.....................................


Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting
Bedankt voor jullie aandacht!  

Nog vragen? 

Succes met de eindopdracht!

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies