Bijvoeglijk naamwoord en d/t

Bijvoeglijk naamwoord en d/t
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Bijvoeglijk naamwoord en d/t

Slide 1 - Tekstslide

gezond
Wat kun je zeggen over de banaan?

Slide 2 - Woordweb

bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) vertelt iets over een zelfstandig naamwoord. 
Je zegt bijvoorbeeld: Een gele banaan of Een kromme banaan.
De bijvoeglijke naamwoorden gele en kromme vertellen iets over het zelfstandig naamwoord banaan.

Slide 3 - Tekstslide

Zo vind je een bijvoeglijk naamwoord
• Een bijvoeglijk naamwoord staat meestal vóór het zelfstandig naamwoord: een mooie film (zn); nieuwe schoenen (zn) , grote huizen (zn).

• Soms staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord: De film (zn) is mooi. De schoenen (zn) zijn nieuw en de huizen (zn) zijn groot.

Slide 4 - Tekstslide

Het vreemde verhaal.

een............verhaal
A
vreemde
B
vreemd
C
vreemt
D
vreemdt

Slide 5 - Quizvraag

Het vreemde verhaal.

Het verhaal is.......
A
vreemde
B
vreemd
C
vreemt
D
vreemdt

Slide 6 - Quizvraag

Het dikke konijn!

Het konijn is.....
Het ......konijn.
A
dikke, dik
B
dik, dik
C
dik, dikke
D
dikke, dikke

Slide 7 - Quizvraag

Na een lange vliegreis landde Mariska in het warme Vietnam.
De twee bn. zijn........

Slide 8 - Open vraag

Sleep alle woorden naar het juiste vak.
Dit is een bijvoeglijk naamwoord.
Dit is geen bijvoeglijk naamwoord.
huis
leuk
buurt
Utrecht
verbaasd
ronde
ramen
geverfde

Slide 9 - Sleepvraag

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden eindigen meestal op -en: houten, 
papieren, 
wollen, 
maar niet altijd; een nylon tas, en niet een nylonnen tas

Slide 10 - Tekstslide

bijvoeglijke naamwoorden
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
lege
gevulde
metalen
kunststoffen
plastic

Slide 11 - Sleepvraag

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 12 - Quizvraag

Let op: soms moet je daarnaast
een -f- in een -v- veranderen (de f/v-regel): 
lief → lieve; naïef → naïeve.
een -s- in een -z- veranderen (de s/z-regel): 
grijs → grijze; serieus → serieuze.
de laatste letter (medeklinker) verdubbelen: 
fris → frisse; glad → gladde.
een a, e, o of u (klinker) weghalen: traag → trage; zuur → zure.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de correcte spelling van het bijvoegklijk naamwoord?

De (vergroten) foto's zijn erg mooi geworden.
A
vergrootte
B
vergrootten
C
vergroten
D
vergrote

Slide 14 - Quizvraag

'Veel ' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord

Slide 15 - Quizvraag

Een zelfstandig naamwoord kan maximaal één bijvoeglijk naamwoord hebben.
A
Ja, meer kan echt niet.
B
Nee, er kunnen best twee bijvoeglijke naamwoorden voor of achter een zn staan.

Slide 16 - Quizvraag

De kostbare gouden ring ligt in een doosje.
Bijvoeglijke naamwoord(en)
A
kostbare
B
gouden
C
kostbare, gouden

Slide 17 - Quizvraag

De
mooie
bloemen
lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Sleepvraag

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
rode
B
zachte
C
gouden
D
mooie

Slide 19 - Quizvraag

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord.
A
grote
B
dikke
C
fietsen
D
gekke

Slide 20 - Quizvraag

 $2 Laatste letter -t of -d
Sommige woorden eindigen op een t-klank (zoals paard of olifant). Die klank schrijf je soms met een -t, soms met een -d.

Zo bepaal je of een woord op een -d of -t eindigt 
Als het woord géén persoonsvorm in de tegenwoordige tijd is, gebruik je de verlengproef om te weten welke letter je moet gebruiken:

Maak het woord langer door er -e, -en, -eren of -ig achter te zetten.

Hoor je een t? Schrijf dan een -t aan het eind: olifant -> olifanten, boten → boot; parelwitte → parelwit; schattig → schat.
Hoor je een d? Schrijf dan een -d aan het eind: paard -> paarden, rode → rood; tanden → tand; kinderen → kind; handig → hand.

Slide 21 - Tekstslide

d of t?
bor_
A
d
B
t

Slide 22 - Quizvraag

d of t?
beel_
A
d
B
t

Slide 23 - Quizvraag

d of t?
plaa_
A
d
B
t

Slide 24 - Quizvraag

-d of -t?
muggenbul..
A
-d
B
-t

Slide 25 - Quizvraag

kies uit -d of -t
A
patiënd
B
patiënt

Slide 26 - Quizvraag

d of t?

standbeel_
A
d
B
t

Slide 27 - Quizvraag

kies uit -d of -t
A
bloed
B
bloet

Slide 28 - Quizvraag

-d of -t?
dich...
A
-d
B
-t

Slide 29 - Quizvraag

kies uit -d of -t
A
slagroomtaard
B
slagroomtaart

Slide 30 - Quizvraag

Dit is een............

Slide 31 - Open vraag

Neem morgen je leesboek mee!

Slide 32 - Tekstslide