Het bijvoeglijk naamwoord (havo 2)

Nederlands
Hoofdstuk 12: Het bijvoeglijk naamwoord

6 december 2021
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Hoofdstuk 12: Het bijvoeglijk naamwoord

6 december 2021

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Je leert de spelling van bijvoeglijk naamwoorden.



    Slide 2 - Tekstslide

    Wat is een zelfstandig naamwoord?

    Slide 3 - Open vraag

    Bijvoeglijk naamwoord (bn)
    • Geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord (zn).
    • Meer dan één bn voor zn.
    • Een bn kan ook achter een zn staan.
    • Trappen van vergelijking.

                          De grote man
                          De man is groot

    Slide 4 - Tekstslide

    Het bijvoeglijk naamwoord

    Slide 5 - Tekstslide

    Geef de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord
    het (mooi) huis
    A
    mooi
    B
    mooie

    Slide 6 - Quizvraag

    Geef de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord
    een (mooi) huis
    A
    mooi
    B
    mooie

    Slide 7 - Quizvraag

    Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
    • Zegt iets over het materiaal

    De koperen ketel
    Een houten zeilschip
    De bronzen bruiloft

    Slide 8 - Tekstslide

    Geef de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord
    de (zilver) ring
    A
    zilvere
    B
    zilveren

    Slide 9 - Quizvraag

    Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
    • Het bn schrijf je zo kort mogelijk.
    • Als het voor de uitspraak nodig is dan krijg je wel dubbele t of

    Slide 10 - Tekstslide

    Geef de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord
    Het kind werd gered.
    Het (redden) kind

    A
    gerede
    B
    geredde

    Slide 11 - Quizvraag

    Slide 12 - Tekstslide

    Noteer de stellende, vergrotende en overtreffende trap van het woord 'Braaf'.

    Slide 13 - Woordweb

    Opdracht
    • Individueel (daarna klassikaal bespreken)
    • Tijd: 5 minuten




    Slide 14 - Tekstslide

    Samenvattend
    • Meestal schrijf je het bn in de verbogen vorm met -e 

    • De meeste stoffelijke bn eindigen op -en

    • Het voltooid deelwoord als bn schrijf je zo kort mogelijk, tenzij het voor de uitspraak nodig is om een dubbele t of d te schrijven. 
    Uitzonderingen
    - Wanneer bn achter het zn staat --> dat boekje is groen
    - Als je bij het-woorden het lidwoord een gebruikt --> een groen boekje
    Uitzonderingen
    - Bij nieuwe stoffen (die vaak uit het Engels komen) krijgen ze juist geen -en --> een fleece deken

    Slide 15 - Tekstslide