1.3 Overbrengingen

§1.3 overbrengingen
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

§1.3 overbrengingen

Slide 1 - Tekstslide

§1.3 overbrengingen
  • Vaste katrol
  • Losse katrol
  • Takel
  • Tandwielen

Slide 2 - Tekstslide

De vaste katrol

  • Een vaste katrol draait de kracht om. 
  • Je herkent een vaste katrol aan het feit dat hij 'VAST' zit.


Slide 3 - Tekstslide

De vaste katrol
  • De spierkracht is even groot als de werkkracht op de last.
  • De richting is van de spierkracht is tegengesteld.

Slide 4 - Tekstslide

De vaste katrol
De drie krachten;
 - Fspier,  Fwerk en  Fzwaarte 
zijn even groot.

Slide 5 - Tekstslide

De losse katrol
  • Een losse katrol maakt ons sterker.
  • De last wordt verdeeld over het aantal touwen waaraan de last hangt.

Slide 6 - Tekstslide

De losse katrol
Om een kist met een gewicht van
250N over vier meter omhoog te
hijsen moet je 8 meter touw binnenhalen, maar je hebt maar half zo veel spierkracht nodig: 125 N

Slide 7 - Tekstslide

Takels met meerdere katrollen

Slide 8 - Tekstslide

Takels met meerdere katrollen
De last hangt nu aan twee touwen.
De zwaartekracht wordt nu verdeeld over de 
twee touwen en wordt de spankracht nu 
1200/2 = 600N per touw en hoef je nu ook maar 600N aan spierkracht te gebruiken.

Slide 9 - Tekstslide

Takels met meerdere katrollen
De krachtverhouding bij een takel vindt je door het 
aantal touwen tussen de vaste en losse katrol op te 
tellen. 

Het touw waar je aan trekt tel je niet mee.

Slide 10 - Tekstslide

Takel
Vaste katrol met losse katrol: 
er is minder kracht nodig om de last op te tillen èn je oefent de kracht in tegengestelde richting uit. 

Slide 11 - Tekstslide

Uit hoeveel losse katrollen bestaat deze takel
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 12 - Quizvraag

Een verhuizer gebruikt een vaste katrol om een last van 800 N omhoog te hijsen over een afstand
van 6 m.
Wat is het voordeel van zo'n vast katrol?
A
Dan hoeft hij maar met 400 N aan het touw te trekken.
B
Dan hoeft hij minder arbeid te verrichten
C
Het is gemakkelijker om het touw naar beneden te trekken dan de kist omhoog.
D
Hij hoeft dan maar 3m touw in te halen.

Slide 13 - Quizvraag

Tandwielen
De ketting geeft de beweging van het voorste tandwiel door aan het achterste tandwiel. 

Slide 14 - Tekstslide

Tandwielen
Als het rechter tandwiel 2x zo klein is 
als het linker tandwiel dan is de kracht 
van het linker tandwiel 2x zo groot.
Je moet het rechter tandwiel wel 2x 
ronddraaien.

Slide 15 - Tekstslide

Overbrengingen
Bij een overbrenging kun je met een kleine spierkracht een grote werkkracht realiseren.
Wat je wint aan kracht verlies je aan afstand.


Slide 16 - Tekstslide

Wat is de werking van een vast katrol
A
het omdraaien van de kracht
B
het halveren van de kracht
C
het verdubbelen van de kracht
D
er gebeurt niets

Slide 17 - Quizvraag

Bereken de trekkracht in D
A
24 N
B
12 N
C
8 N
D
6 N

Slide 18 - Quizvraag

Bereken hoeveel touw je moet inhalen als het gewicht 5 meter omhoog moet
A
5 m
B
10 m
C
15 m
D
20 m

Slide 19 - Quizvraag

Je ziet maar de helft van een takel met 6 katrollen er lopen 12 kabels omhoog.
Stel de lastkracht is 1200kN.
Wat is de werkkracht?
A
100 kN
B
200 kN
C
300kN
D
600kN

Slide 20 - Quizvraag

Hoeveel katrollen heb je nodig als je 200N aan kracht levert en je wilt 1200N ophijsen?
A
1
B
4
C
6
D
8

Slide 21 - Quizvraag

Uit hoeveel losse katrollen bestaat deze takel
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 22 - Quizvraag

Je ziet drie takels.
Hoe zit het met het aantal katrollen en de spierkracht?
A
Bij takel a moet je 3x zo veel spierkracht leveren om de last op te tillen
B
Bij takel b moet je 4x minder spierkracht leveren om de last op te tillen.
C
Bij takel c moet je 7x minder spierkracht leveren om de last op te tillen
D
Bij takel a moet je 4x minder spierkracht leveren om de last op te tillen

Slide 23 - Quizvraag

18. Een leerling trekt een massablok van 2 kg op.

b. Hoeveel losse katrollen heeft deze takel?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 24 - Quizvraag

Bij Marlies en Geert hangt een katrollamp. De lampenkap kan op en
neer worden bewogen. Het touw beweegt dan langs twee katrollen
(met verwaarloosbaar gewicht). De lamp heeft zwaartekracht van
16 N. Hoe groot moet de zwaartekracht van de metalen cilinder zijn
om de lamp op zijn plaats te houden?

Slide 25 - Open vraag

In de figuur wordt een kist van 150 kg omhoog
gehesen met behulp van een aantal katrollen.
Hoe groot is de benodigde trekkracht
op het touw?





Slide 26 - Open vraag


Ilja hijst een kast met een massa van 46 kg met een katrol 2 meter omhoog.
Hoe groot is zijn spierkracht en hoeveel meter touw moet hij binnen halen.

Slide 27 - Open vraag


tandwiel 3 draait in één seconde 1x rechtsom.
Tandwiel 2 draait dan
A
in 1 seconde sneller rechtsom
B
in 1 seconde langzamer rechtsom
C
in 1 seconde langzamer linksom
D
in 1 seconde sneller linksom

Slide 28 - Quizvraag


tandwiel 1 draait in één seconde 1x rechtsom.
Tandwiel 2 draait dan
A
in 1 seconde sneller rechtsom
B
in 1 seconde langzamer rechtsom
C
in 1 seconde langzamer linksom
D
in 1 seconde sneller linksom

Slide 29 - Quizvraag

Wat voor soort overbrenging zie je hier?
A
windas
B
tandwielen
C
riem
D
wormwiel

Slide 30 - Quizvraag

Als je een kleine tandwiel aan een grote tandwiel vastmaakt, dan..
A
versneld de beweging
B
vertraagd de beweging
C
blijft de beweging constant

Slide 31 - Quizvraag

Hiernaast zie je een grote set
tandwielen. Wanneer het laatste
tandwiel rechtsom draait zal het eerste
tandwiel

A
rechtsom draaien
B
linksom draaien
C
niet draaien
D
Dat kun je niet uit de tekening aflezen.

Slide 32 - Quizvraag

Bij een tandwieloverbrenging op een fiets is het tandwiel bij de trappers.................
dan het achtertandwiel.
A
groter
B
kleiner
C
even groot

Slide 33 - Quizvraag

Geef met een berekening aan hoe vaak het kleinste tandwiel is rond gegaan als de grootste 3 x is rondgedraaid.

Slide 34 - Open vraag

Welk tandwiel draait sneller?
A
B
C
A
oranje
B
groen
C
Grijs
D
even snel

Slide 35 - Quizvraag


De trapper zit 15 cm van de trapas (arm r1),
de straal van het tandwiel is 10cm (arm r2), 
de uitgeoefende kracht op de trapper is 400N(F1). Bereken de spankracht op de ketting

Slide 36 - Open vraag

Je kunt...
  • benoemen hoe je met vaste en losse katrollen, takels en tandwieloverbrengingen je spierkracht kunt overbrengen naar een grotere werkkracht;
  • berekeningen met katrollen maken;
  • rekenen aan tandwieloverbrengingen;




Slide 37 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak opdrachten 29, 30, 31, 32

Slide 38 - Tekstslide