5H / herhaling verhaalanalyse LLa M1 en M3 / 2022-2023

Welkom 5H!
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Welkom 5H!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verhaalanalyse 4H/5H

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Overzicht alle verhaalanalytische begrippen (LL A - module 1 blz. 33 t/m 35 en module 3 blz. 109 t/m 114)
  • Fictie versus non-fictie
  • proza
  • Personages: hoofdpersonen, bijfiguren, etc., rond/vlak, held/antiheld, conflictmodel, speaking names
  • Betrouwbare/onbetrouwbare verteller
  • Tijd: historische tijd, chronologie, fabel (geschiedenis) en sujet, verteltijd en vertelde tijd, versnellen en vertragen, flashforward en flashback, terugblik en vooruitblik

(Betekenis weten/kunnen herkennen/kunnen toelichten hoe dit van toepassing is op jouw boeken)
  • Verhaallijn 
  • Verschillende genres
  • Ruimte, symboliek
  • Thema 
  • Motieven: leidmotief en verhaalmotief en a
  • Open en gesloten einde 
  • Verschillende vertelinstanties/ perspectief
  • Focalisatie
  • Open plekken en spanning
  • Opbouw: omslag, titel, ondertitel, motto, proloog en epiloog, hoofdstukindeling

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Open plek en spanning
Niet alles vertellen --> vragen over het verhaal = open plek
Vaak is de titel ook een open plek: waarom deze titel en hoe sluit hij aan bij de tekst?
Open plekken in tekst: wisseling van verteller, achterhouden van informatie, gedrag personages, etc. 
Tussen vraag en antwoord bestaat de spanningsboog: jij wil door blijven lezen om achter het antwoord te komen.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vertelinstanties

Ik-vertelinstantie (vertellend en belevend/ meervoudig)

Personale vertelinstantie (hij/ zij)

Auctoriale vertelinstantie (alwetend)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

"De kleine Erik lag, juist op het ogenblik dat dit boekje begint, in het oude bed van grootmoeder Pinksterblom met den troonhemel en de zijden kwasten, en keek over den rand van het blanke laken de schemerige kamer in.”​
“Stefan schoof zijn voetbalplunje naar het midden van de kamer en zette het raam open, want het stonk werkelijk vreselijk: een muffe grondlucht vermengd met zuur zweet. Maar daarom hoefde zijn moeder toch niet zo uit haar dak te gaan, dacht hij. Die kleren zijn na vijf minuten toch weer vuil. Op het veld ruik je dat niet. Bij de meesten staat de schimmel in hun tas, behalve bij Frits en Davie, de heertjes. Keurig gestreken shirtjes en broekjes, gewassen kousen en in het veld lopen ze te krukken. Wat heb je aan die gasten?” ​
Ik-vertelinst.
Personaal verte;inst.
Auctoriale vertelinst.

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tijd 
  • Historische tijd: in welke tijd het verhaal zich afspeelt 
(te herkennen aan gebeurtenissen, voorwerpen, omgangsvormen, taalgebruik, etc.). 
  • Vertelde tijd: tijdsduur die in een verhaal wordt beschreven.
(dag, week, maand, jaar, jaren ... let op een eventuele tijdsprong)
  • Verteltijd: tijd die het kost om het verhaal te vertellen
(aantal uren dat je leest of aantal blz. dat je leest)

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Chronologie (tijd in het verhaal)
  • Chronologische volgorde: een schrijver vertelt het verhaal in de volgorde waarin alles gebeurd is.
  • Fabel: alle gebeurtenissen in chronologische volgorde. 
  • Sujet: de volgorde zoals jij leest in het boek. 

Een verhaal heeft altijd een fabel en een sujet. Bij een chronologisch verhaal vallen fabel en sujet samen. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelen met tijd
  • Flashforward: een sprong vooruit in de tijd 
  • Flashback: een sprong terug in de tijd
  • Functie? De lezer meer duidelijk maken over de hoofdpersoon.

  • Een terugblik/vooruitblik is vaak een zinnetje, een flashback/flashforward een langer stukje. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Technieken
  • Tijdversnelling: De schrijver vat een periode in een paar woorden samen. Hij 'versnelt' de tijd. Bijvoorbeeld: "Drie weken later voelde hij zich opeens veel beter". 
  • Tijdvertraging: De schrijver kan er ook voor kiezen om een gebeurtenis heel langzaam te vertellen. Langer dan hij in werkelijkheid zou duren. Bijv.: gedachten, handelingen van personages of ruimte heel uitgebreid beschrijven.                  

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen verteltijd en vertelde tijd?
A
de verteltijd =de tijd die je nodig hebt om het verhaal te vertellen, vertelde tijd = de tijd die verstrijkt in het verhaal.
B
de vertelde tijd= de tijd die je nodig hebt om het verhaal te vertellen de verteltijd = de tijd die verstrijkt in het verhaal.
C
de verteltijd = de tijd wanneer het verhaal speelt vertelde tijd =het verhaal dat verteld wordt.
D
de vertelde tijd=de tijd wanneer het verhaal speelt verteltijd = de tijd wanneer het verhaal verteld wordt.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een verhaallijn
Onder een verhaallijn verstaan we alle gebeurtenissen die te maken hebben met het doel dat de hoofdpersoon zich heeft gesteld, of alle gebeurtenissen die samenhangen met het probleem

Meerdere verhaallijnen? Soms door meerdere personages, maar bijvoorbeeld ook door een verhaallijn in het verleden en het heden.

(Moeilijk? Lees blz. 111)

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Conflictmodel
1. Evenwicht: alles is min of meer normaal 
2. Conflict: het evenwicht wordt verstoord door een gebeurtenis; vaak dwingt deze de hoofdpersoon om uit zijn comfortzone te komen
3. Ontwikkeling: de hoofdpersoon moet reageren, hij komt in actie (al dan niet gewild) en maakt een ontwikkeling door. 
4. Oplossing of nieuw evenwicht: het conflict wordt opgelost/er ontstaat een nieuw evenwicht


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruimte 
Elementen die in een verhaal de sfeer beïnvloeden noemen we met een literaire term: de ruimte. De schrijver bepaalt de ruimte voor zijn verhaal. Hij bepaalt in welke omgeving en in welke sfeer het verhaal zich afspeelt. Soms vertelt de schrijver helemaal niets over die plaats. Dan heet de ruimte onbepaald.

Je kunt het begrip ruimte ruim opvatten: regenachtig, zonovergoten, duister, de middeleeuwen, op de Noordpool, een lift, een leegstaand flatgebouw, etc.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De ruimte in een verhaal kan veel invloed hebben op hoe je een verhaal begrijpt (interpreteert). 
We behandeln twee soorten ruimte: functionele ruimte, decoratieve ruimte, begeleidende ruimte en contrasterende ruimte.


1. De functionele ruimte: de plaats van de handeling is van groot belang voor het verhaal. De ruimte heeft een functie. Voorbeeld: een horrorverhaal start in de kerkers van een verlaten kasteel, bij volle maan, terwijl het regent en bliksemt. Waarom? 


2. De decoratieve ruimte: de ruimte heeft geen enkel belang in het verhaal. De ruimte is functieloos en is er enkel ter decoratie. De decoratieve ruimte is beschrijvend voor een verhaal.


.

Slide 15 - Tekstslide

De ruimte is vaak heel belangrijk in een verhaal.
De ruimte versterkt meestal het verhaal. Dat kan op diverse manieren. 
Wat wordt bedoeld met het begrip ruimte?
A
Waar het verhaal zich afspeelt (land, stad)
B
Het noemen van een jaartal
C
Sfeer, weer, geluiden en geuren
D
Plekken waar iets belangrijks gebeurt

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kahoot!

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies