11.2 Anorganische en organische stoffen [les 2]

Welkom
Telefoon in telefoontas
Tas van tafel
Laptop pakken en opstarten
Binas pakken

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Telefoon in telefoontas
Tas van tafel
Laptop pakken en opstarten
Binas pakken

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het grootste verschil tussen organische en anorganische stoffen?

Slide 2 - Open vraag

Welke atomen zitten er allemaal in adenine?

Slide 3 - Open vraag

Hoe veel koolstof atomen bevat adenine?
A
0
B
3
C
4
D
5

Slide 4 - Quizvraag

Leerdoel
Je kunt voorbeelden geven van organische stoffen in onze voeding en in ons lichaam

Je weet uit welke organische stoffen koolhydraten, vetten en eiwitten bestaan

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

noem alles wat in je opkomt bij
het woord koolhydraten

Slide 8 - Woordweb

Uit welke drie elementen / atomen bestaan alle koolhydraten?

Slide 9 - Open vraag

Sachariden, de bouwstenen van koolhydraten
Koolhydraten (sachariden)
- bestaan uit C, O en H
- monosacharide - vb. glucose/ fructose/ galactose/ ribose
- disacharide - vb. lactose/ sacharose

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Uit welke twee monosachariden bestaat lactose?
A
fructose en galactose
B
glucose en glucose
C
galactose en glucose
D
glucose en fructose

Slide 12 - Quizvraag

Hoe zit het dan met suiker?


Mono- en disachariden worden suikers genoemd. Deze leveren vaak snel energie. 
Polysachariden worden niet suikers genoemd. Deze moeten eerst worden afgebroken.

Slide 13 - Tekstslide

Polysachariden
  • allen opgebouwd op glucose moleculen
  • reservestof (zetmeel en glycogeen)
  • in planten (zetmeel en cellulose)
  • bouwstof (cellulose)
  • voedingsstof (zetmeel)


zetmeel
cellulose
glycogeen

Slide 14 - Tekstslide

Welke polysacharide wordt ook wel de dierlijke zetmeel genoemd?
A
glucose
B
glycogeen
C
celloluse
D
glucagon

Slide 15 - Quizvraag

Aminozuren, de bouwstoffen van eiwitten
Aminozuren (bouwstenen eiwitten) 
- bestaan uit C, O, H en N
- altijd een aminogroep (-NH2) en een zuurgroep (-COOH)
- 20 soorten aminozuren 

Slide 16 - Tekstslide

Welke twee aminozuren bevatten zwavel?

Slide 17 - Open vraag

Vetten
  • erg grote moleculen
  • een glycerolgroep met drie vetzuurketens eraan
  • brandstof/ reservestof (bevat veel energie)
  • bouwstof (belangrijk onderdeel celmembranen)

Slide 18 - Tekstslide

Een fosfolipide is een voorbeeld van een vet. Waar vinden we deze in ons lichaam?
A
Celmembraan
B
Ribosoom
C
RER
D
Mitochondrium

Slide 19 - Quizvraag

DNA is ook een molecuul
Een van de grootste van het lichaam

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag

Maak een begrippenlijst / samenvatting van deze Lesson-Up

Klaar? Maak een begrippenlijst / samenvatting van paragraaf 11.2 van de volgende twee sub paragrafen:
Kleine organische moleculen
Grote organische moleculen




Slide 21 - Tekstslide