§9.1 en §9.2

sociale veranderingen in het verhoudingsvraagstuk
§9.1 en §9.2
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

sociale veranderingen in het verhoudingsvraagstuk
§9.1 en §9.2

Slide 1 - Tekstslide


            -> Stijging productiviteit landbouw (door innovatie)
            -> Meer voedsel waardoor bevolking toenam
            -> Minder werknemers nodig -> werkloze arbeiders
            -> Landarbeiders vonden een baan in de industriële sector
            -> Productie en welvaart namen toe.

Slide 2 - Tekstslide

De industriële revolutie
Door de IR veranderde er veel in de maatschappij
Hoewel er altijd al sprake was van SOCIALE ONGELIJKHEID bleek dat door de IR alleen maar te zijn toegenomen

Slide 3 - Tekstslide

sociale ongelijkheid
Door de IR ontstond er een klassensamenleving.

De sociale mobiliteit steeg, maar de sociale ongelijkheid ook.

Slide 4 - Tekstslide

Wat biedt meer zekerheid, de standensamenleving of de klassenmaatschappij?

Slide 5 - Open vraag

sociale ongelijkheid
    1. Verschillen tussen mensen kunnen aangeboren en niet-aangeboren  zijn

    2. Verschillen hebben consequenties voor iemands maatschappelijke positie   

    3. Verschillen leiden tot:
        - Ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken
        - Ongelijke waardering
        - Ongelijke behandeling

Slide 6 - Tekstslide

Socialisatie
Het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de groep(en) en de samenleving waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgaan met anderen
Niet aangeboren verschillen ontstaan door socialisatie in gezin, kerk, media, school etc.

Slide 7 - Tekstslide

sociale ongelijkheid
 Verschillen hebben consequenties voor iemand maatschappelijke positie    

Voorbeelden:
    - Mannen krijgen over het algemeen meer betaald dan vrouwen

    - Voor ouderen is het vaak moeilijker om een baan te  vinden dan voor jongeren

Slide 8 - Tekstslide

In hoeverre heb jij te maken met ongelijke kansen?

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Video

Heb je er wel eens bij stilgestaan dat dit zo werkt in Nederland?
A
ja
B
soms
C
nooit

Slide 11 - Quizvraag

Wat moet er gebeuren om deze vorm van ongelijkheid tegen te gaan?

Slide 12 - Open vraag

sociale ongelijkheid
is relatief
sociale ongelijkheid is relatief omdat in verschillende samenlevingen verschillen anders gewaardeerd worden.
bijv het hoe gaan culturen om met het verschil man/ vrouw
ongelijke verdeling van bezit

schaarse maar wel gewaardeerde zaken:
Kennis, inkomen, vermogen
ongelijke verdeling van status

fysieke middelen bijv. wapens
groep waar je toe behoort of de grootte van je groep
ongelijke verdeling van macht

expertise (verstand van zaken)
leeftijd of geslacht, geld, succes etc.
ongelijkheid wordt gemaakt op drie terreinen
ongelijkheid bepaald de kansen die je krijgt van de  samenleving

Slide 13 - Tekstslide

leg uit waarom sociale ongelijkheid relatief is.

Slide 14 - Open vraag

de maatschappelijke ladder
                  onderklasse
          arbeidersklasse
professionele middenklasse
  ondernemersklasse
    kapitaal     bezitters
bovenlaag: rijken en topbestuurders
ondernemersklasse van kleine en middelgrote bedrijven
professionele middenklass van hoogopgeleiden
werknemers of arbeidersklasse
onderklasse
Het bij elkaar plaatsen van mensen in een laag noemen we sociale stratificatie
mensen in de onderklasse hebben minder kansen dan anderen. De kans op sociale uitsluiting is hier groter. Zij kunenn niet meekomen met de levensstandaard van de rest van de Nederlanders.

Slide 15 - Tekstslide

        sociale mobiliteit
in hoeverre is het mogelijk om op de maatschappelijke ladder te dalen of te stijgen?
positietoewijzing: maatschappelijke oorzaken bepalen de maatschappelijke positie van een groep of een individu.

positieverwerving: groepen of individuen verkrijgen een maatschappelijke positie door eigen bijdrage

Slide 16 - Tekstslide

In welke samenleving is er meer sociale mobiliteit? Een open- of een geslotensamenleving? Leg je antwoord uit.

Slide 17 - Open vraag