Spelling algemeen 1

Spelling zelfstandige naamwoorden
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
CommunicatieHBOStudiejaar 2

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Spelling zelfstandige naamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

  • samenstellingen 

  • meervouden 



Slide 2 - Tekstslide

Samenstellingen





Mijn kleinkind is geen klein kind.

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdregel
  • Een samenstelling is een combinatie van zelfstandige woorden.
           - boek + deel = boekdeel
           - brand + weren + man = brandweerman

  • Samenstellingen worden aaneen geschreven
           - informatie + distributie + systeem = informatiedistributiesysteem
           - elektriciteitsproductiemaatschappij
         



Slide 4 - Tekstslide

Welke woorden schrijf ik aan elkaar?
  • Samenstellingen: rugzak, rugzaktoerisme, rugzaktoerismecriminaliteit.
  • Woorden met er-, hier-, daar- en waar- plus voorzetsel: daarover, erin, daarnaast, waarmee.
  • Getallen tot en met duizend: tweeëndertig, zevenhonderdvijftig. 

Slide 5 - Tekstslide

Klinkerbotsing 
  • zolang je het woord zonder problemen kunt lezen, schrijf je het aan elkaar.
  • Bij zg. klinkerbotsing gebruik je een koppelteken: zoals bij combinaties van klinkers die bestaan, eu, ui, ei, ou, au, ee, ij, 
Skijack?           Dus ski-jack
stageuren?     Dus stage-uren
Politieinzet?   Dus politie-inzet

Slide 6 - Tekstslide

Het koppelteken in samenstellingen
Wanneer gebruik je het liggende streepje tussen woorden?
  • Voorvoegsels: niet-, non-, bijna-, oud-, ex-, aspirant-, adjunct-,chef-, stagiair-, collega-: 
    Ex-echtgenote, adjunct-directeur, leerling-verpleegkundige.

  • Voor de uitspraak: hbo-opleiding, gala-avond, zee-egel.

Slide 7 - Tekstslide

Het koppelteken in samenstellingen
  • samenstellingen met 'gelijkwaardige' delen: het rood-wit-blauw, president-directeur.
  • Deel van de samenstelling bestaat uit naam, letters, cijfers of tekens: 
    A4-papier, het #-teken, de vmbo-leerling.
  • Aardrijkskundige namen:
    Zuid-Nederland, Centraal-Europa
  • Vaste combinatie: kant-en-klaarmaaltijd

Slide 8 - Tekstslide

Aan elkaar of los?
A
bananen schil
B
bananenschil

Slide 9 - Quizvraag

Wel of geen koppelteken?


A
politieagent
B
politie-agent

Slide 10 - Quizvraag

Wel of geen koppelteken?
A
minimuminkomen
B
minimum-inkomen

Slide 11 - Quizvraag

Bij welk woord hoort geen koppelteken?
A
maximum-snelheid
B
ski-jas
C
chocolade-ijs
D
ex-directeur

Slide 12 - Quizvraag

Welke is goed?
A
paraplu inspectie
B
parapluinspectie
C
paraplu-inspectie

Slide 13 - Quizvraag

Tussen-n in samenstellingen
Je schrijft een tussen-n als:
  • Het eerste deel van het woord een zelfstandig naamwoord is én
  • Het zelfstandig naamwoord alleen een meervoudsvorm op --en heeft. 

Slide 14 - Tekstslide

Tussen-n in samenstellingen
Je schrijft geen tussen-n als:

  • het eerste woord zowel een meervoud op -en als -es kent!
  • zoals bij secretaresse, groente, linde etc.
  • Het wordt dan dus groetesoep!

Slide 15 - Tekstslide

asperge + soep
A
aspergensoep
B
aspergesoep

Slide 16 - Quizvraag

fiets + rek
A
fietserek
B
fietsenrek

Slide 17 - Quizvraag

zon + bril
A
zonnebril
B
zonnenbril

Slide 18 - Quizvraag

Uitzondering
Als het eerste deel iets unieks is
zonnebril - maneschijn
Als het eerste deel geen meervoud heeft 
rijstepap
Als het eerste deel een versterkend woord is
reuzegoed, beresterk, apetrots
Of vaste uitdrukking zoals bullebak, schattebout.

Slide 19 - Tekstslide

horloge + maker
A
horlogemaker
B
horlogenmaker

Slide 20 - Quizvraag

Welk woord is juist?
A
berensterk
B
sterrehemel
C
vitaminepil
D
lampekap

Slide 21 - Quizvraag

De tussen-s in samenstellingen
Je schrijft een tussen-s wanneer je hem hoort:

  • stationsplein
  • tijdsverschil

Slide 22 - Tekstslide

Dorpstraat of Dorpsstraat?
  1. Vervang het woord aan de rechterkant door een woord dat niet begint met een -s. Bijv. dorp + plein
  2. Hoor je nu een tussen-s? -> Dorpsplein
  3. Als je de tussen-s hoorde: Dorpsstraat. 

Slide 23 - Tekstslide

Maak de juiste samenstelling.
station + straat

Slide 24 - Open vraag

Maak de samenstelling:
verkeer + bord

Slide 25 - Open vraag

Maak de samenstelling:
verkeer + situatie

Slide 26 - Open vraag

Meervoud


  • meervoud op -en                 
  • meervoud op -s
  • meervoud op 's
  • meervoud op -ën
  • meervoud op -eën



Slide 27 - Tekstslide

Meervoud op -en
Zo maak je een meervoud op -en:

Vaak hoef je alleen maar -en achter het woord te zetten:  
boer → boeren, dans → dansen, lot → loten. 
• Soms moet je tegelijk de laatste letter verdubbelen:  
klas → klassen, bed → bedden, slof → sloffen.



• Soms moet je tegelijk een a, e, o of u weghalen:
schaar → scharen, been → benen, sloot → sloten.



• Soms moet je tegelijk een -f veranderen in een -v-:
raaf → raven, brief → brieven, golf → golven.



• Soms moet je tegelijk een -s veranderen in een -z-:
huis → huizen, baas → bazen, mees → mezen.


Slide 28 - Tekstslide

Meervoud op -en
• Soms moet je tegelijk een a, e, o of u weghalen:
schaar → scharen, been → benen, sloot → sloten.
• Soms moet je tegelijk een -f veranderen in een -v-:
raaf → raven, brief → brieven, golf → golven. 
• Soms moet je tegelijk een -s veranderen in een -z-:
huis → huizen, baas → bazen, mees → mezen.


Slide 29 - Tekstslide

Verschil -s en 's

Je mag een -s  gewoon aan een woord vastplakken als het eindigt op een medeklinker of als het woord eindigt op een -e.

Voorbeeld:

computer-computers
garage-garages
kusje-kusjes

Slide 30 - Tekstslide

Verschil -s en 's
Eindigt een woord op een klinker (a, o, u, i, y)?
Dan gebruik je 's ('apostrof'). Ik hou van ys.

Voorbeeld:
kassa - kassa's              paraplu - paraplu's
taxi - taxi's                       auto - auto's

Slide 31 - Tekstslide

Afkortingen

Afkortingen van zelfstandige naamwoorden, schrijf je ook met 's.


Voorbeeld:
tv's

dj's

wc's

Slide 32 - Tekstslide

Franse leenwoorden

In het Nederlands hebben we aan aantal Franse woorden die eindigen met een accent (streepje) op de letter - é. 

In het meervoud mag je de letter -s dan gewoon aan het woord vastplakken.

Voorbeeld:

logé - logés

Slide 33 - Tekstslide

Welk woord is correct geschreven?
A
cafees
B
kiwis
C
omaas
D
tantes

Slide 34 - Quizvraag

Welk woord is correct geschreven?
A
tafel's
B
stoelen
C
kaartje's
D
fotos

Slide 35 - Quizvraag

Welk woord is correct geschreven?
A
giraffe's
B
groente's
C
cafés
D
dictee's

Slide 36 - Quizvraag

Verschil ën en eën

Als de klemtoon op de laatste lettergreep ligt, dan gebruik je eën (trema).


Voorbeeld:

melodie - melodieën

fantasie - fantasieën

Slide 37 - Tekstslide

Verschil ën en eën

Als de klemtoon van het woord ergens anders ligt, dan gebruik je ën.


Voorbeeld:

bacterie - bacteriën
porie - poriën 

Slide 38 - Tekstslide

Welk woord is correct geschreven?
A
kolonieën
B
koloniën

Slide 39 - Quizvraag

Wat is de meervoudsvorm van cadeau
A
cadeau's
B
cadeaus
C
kados

Slide 40 - Quizvraag

Wat is de meervoudsvorm van bikini?
A
bikini
B
bikini's

Slide 41 - Quizvraag

Wat is de meervoudsvorm van niveau?
A
niveaus
B
niveau's

Slide 42 - Quizvraag

Uitzonderingen

Vroeger werd er op een andere manier ook nog een meervoudsvorm gemaakt. Nu kennen we nog deze twee:
kind - kinderen
ei - eieren


Slide 43 - Tekstslide

Leenwoorden (I)

We gebruiken in het Nederlands veel woorden die oorspronkelijk uit het Latijn komen. Deze woorden hebben een afwijkende meervoudsvorm.
Voorbeeld:

museum - musea
centrum - centra
datum - data

Slide 44 - Tekstslide

Onbeklemtoonde meervouden 
In woorden als perzik, havik en monnik valt de klemtoon niet op het stukje ~ik.
Daarom schrijf je het meervoud met één k: 
perziken, haviken, monniken.

Dat geldt ook voor woorden op ~erik:
 slimmeriken, leeuweriken.

Slide 45 - Tekstslide

flauwerik – strik – perzik - havik
Welk woord krijgt wel een dubbele medeklinker in het meervoud?
A
flauwerik
B
strik
C
perzik
D
havik

Slide 46 - Quizvraag

Slimmerik, verfblik, dommerik, (wij) grinniken
Bij welk woord valt de klemtoon op de -ik-
A
slimmerik
B
dommerik
C
verfblik
D
wij grinniken

Slide 47 - Quizvraag