Grammatica - basis/kader- blok 1.7

Grammatica - Blok 1.7
Zinsdelen

Klas 3 kader
redekundig ontleden
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Grammatica - Blok 1.7
Zinsdelen

Klas 3 kader
redekundig ontleden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
o Ik kan uitleggen hoe ik de persoonsvorm in een zin kan vinden 
o Ik kan uitleggen hoe ik het onderwerp in een zin kan vinden. 
o Ik kan uitleggen hoe ik het lijdend voorwerp in een zin kan vinden. 
o Ik kan uitleggen hoe ik het meewerkend voorwerp in een zin kan vinden. 
o Ik kan de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling benoemen in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

Redekundig ontleden; elk zinsdeel heeft een reden. We oefenen verder met het maken van zinsdelen en het benoemen van elk zinsdeel. 

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
  • Een werkwoord geeft aan wat er wordt gedaan. 
  • Bijvoorbeeld: lopen, fietsen of lezen.

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm
Er zijn drie manieren waarop je de persoonsvorm kunt vinden in een zin.
  • De zin in een andere tijd zetten.
  • Het veranderen van het getal van de zin. (enkelvoud en meervoud moeten hetzelfde zijn)
  • zin vragend maken (lukt niet altijd)

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeelden
  • Pietje gaat naar de gymles.
  • Pietje ging naar de gymles.

  • Pietje loopt naar de Jumbo.
  • Pietje liep naar de Jumbo.

  • Wie heeft er honger? 
  • Wie had er honger. 


Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoordsvormen van een zin. 

Bijvoorbeeld:

Pietje heeft de trein gemist
Pietje heeft een broodje gekocht

Slide 8 - Tekstslide

Onderwerp
  • Je kunt het onderwerp in de zin vinden door eerst de persoonsvorm te vinden in de zin en daarna het werkwoordelijk gezegde.
  • Als je de persoonsvorm gevonden hebt in de zin kun je de volgende vraag stellen:
  • Wie/wat + gezegde?

Slide 9 - Tekstslide

Onderwerp
Pietje geeft een presentatie
Geeft Pietje een presentatie? 

Stel de vraag: wie of wat + persoonsvorm. 


Wie geeft een presentatie?

Onderwerp: Pietje

Slide 10 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Het antwoord op de vraag:

wie of wat + gezegde + onderwerp?

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld lijdend voorwerp
Piet is zijn sleutels verloren. 
Wat is Piet verloren? Zijn sleutels

Piet heeft een sleutel gevonden.
Wat heeft Piet gevonden? Een sleutel


Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld lijdend voorwerp
Piet is zijn sleutels verloren. 
Wat is Piet verloren? Zijn sleutels

Piet heeft een sleutel gevonden.
Wat heeft Piet gevonden? Een sleutel


Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Meewerkend voorwerp
Het antwoord op de vraag:


aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 15 - Tekstslide

Wat moet je doen?

Ontleed de volgende zinnen redekundig volgens de stappen die je geleerd hebt. Schrijf de zinnen over in je schrift.
1. Piet heeft een sleutel gevonden in het gymlokaal.
2. Jan geeft een presentatie voor zijn docent in het lokaal.
3. Klaas heeft een broodje gekocht voor zijn kleine broertje bij de bakker. 
Maak vervolgens opdracht 1,2,5,6,7,8,9 door de zinnen volledig te ontleden.

LET OP! In je boek staat iets anders boven de opdrachten, maar je moet ze volledig ontleden.  

Slide 16 - Tekstslide

Veel succes!

Slide 17 - Tekstslide

checken wat je nog weet
Schrijf op wat je nog weet, denk eerst goed na over het antwoord. Schrijf je antwoord op je wisbordje

Slide 18 - Tekstslide