Tegenwoordige tijd, verleden tijd, voltooide tijd

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Werkwoordspelling

tegenwoordige tijd

verleden tijd

voltooide tijd

Tegenwoordige tijd

Het gebeurt nu 

Gebruik het werkwoord 'lopen' 

Mijn moeder (koken) elke avond.

1. kook
2. kookt
3. kookd

Het huis (branden) al een tijdje.

Verleden tijd

Het is geweest

ik-vorm + de(n)

ik-vorm + te(n)

De meisjes (voetballen) elke week.

1. voetbalde
2. voetbalden
3. voetbalte
4. voetbalten

Mark (vluchten) voor zijn leven.

voltooide tijd

Het is geweest 

Altijd een werkwoord hebben of zijn 

ge, be, ver, ont, her

U hebt een briefje (schrijven).

1. geschrijft
2. geschrijfd
3. geschreven

Wij hebben per trein (reizen).

Werkwoordspelling

Tegenwoordige tijd	'lopen'
Verleden tijd	ik-vorm + de(n) ik-vorm + te(n)
Voltooide tijd	hebben / zijn ge, be, ver, ont, her