Les 4/5/6

Periode 4
Les 4, 5 & 6 
Beoordelen vaardigheidsniveau
Beoordelingsinstrumenten
Herhalen lessen 1 t/m 3
1 / 61
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 61 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Periode 4
Les 4, 5 & 6 
Beoordelen vaardigheidsniveau
Beoordelingsinstrumenten
Herhalen lessen 1 t/m 3

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les
- PDCA cyclus
- Evalueren (product & proces)
- Functies van evalueren
- Momenten van evalueren

Slide 2 - Tekstslide

Welke definitie geeft het boek over het begrip: EVALUEREN?
A
Evalueren is een verbale terugkoppeling over het effect van gedrag van de docent op de deelnemers.
B
Evalueren is het verzamelen en interpreteren van informatie met als bedoeling een oordeel te vormen over het resultaat en het verloop van de les.
C
Evaluatie benadrukt gewenst en positief gedrag in de toekomst. De lesgever leert hiervan en tracht de volgende les te verbeteren.
D
Evalueren is een verzamelnaam voor feedback en feedforward.

Slide 3 - Quizvraag

Op welke manier wordt er geëvalueerd bij jurysporten?
A
Kwalitatief
B
Kwantitatief

Slide 4 - Quizvraag

Op welke manier wordt de 60 meter sprint geevalueerd?
A
Kwalitatief
B
Kwantitatief

Slide 5 - Quizvraag

Product evaluatie
Proces evaluatie
Functie van evalueren
Evaluatie methoden
Kwalitatief
Kwantitatief
Evaluatie van het resultaat en/of doelstelling. 
Evaluatie van het lesverloop van les onderdelen.
Het resultaat uitgedrukt in cijfers 
Het resultaat uitgedrukt in een oordeel over de kwaliteit
Reflectie voor eigen functioneren
Jury of een race

Slide 6 - Sleepvraag

Benoem de 4 momenten
van evalueren

Slide 7 - Woordweb

4 momenten
1. Begin van de les
2. Einde van de les 
3. Na de les 
4. Na een bepaalde periode

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 
Evalueer je laatst gegeven les/activiteit (LeL, Stage, schoolpleinspelen).  Product- en Proces evaluatie. 

Proces: Beginsituatie, lesopbouw (methodiek), organisatie, bewegingsvorm, didactische werkvorm
Product: Doelstelling behaald?
15 minuten

Slide 9 - Tekstslide

Vandaag (deel 1)

Beoordelen van het vaardigheidsniveau. (Product)
1. Redenen.
2. Criteria
3. Veel gemaakte fouten

Slide 10 - Tekstslide

Beoordelen
Als docent of bewegingsleider is het beoordelen van het vaardigheidsniveau van de sporters/deelnemers is belangrijk!

WAAROM? 

Slide 11 - Tekstslide

4 redenen



 1. Meten van de voortgang
2. Effect van een trainingsprogramma meten
3. Selecteren van de toppers
4. Toekennen van een cijfer, certificaat of diploma. 

Slide 12 - Tekstslide

Wat zijn criteria voor een goede beoordeling?

Slide 13 - Woordweb

Criteria
Het beoordelen moet correct gebeuren!
1. Betrouwbaar
2. Validiteit
3. Objectief
4. Nauwkeurig
5. Onafhankelijk

Slide 14 - Tekstslide

Betrouwbaarheid
Levert de beoordeling hetzelfde resultaat op bij herhaalde beoordeling of bij meerdere beoordelaars?

Slide 15 - Tekstslide

Validiteit 
Heeft het oordeel wel betrekking op dat wat je wilt beoordelen?


      

Slide 16 - Tekstslide

niet betrouwbaar
niet valide
betrouwbaar
niet valide
betrouwbaar
valide
niet betrouwbaar valide

Slide 17 - Sleepvraag

Slide 18 - Tekstslide

Objectief
Is het oordeel tot stand gekomen zonder invloed van vooroordelen of persoonlijke gevoelens, voorkeuren?

Slide 19 - Tekstslide

Nauwkeurig
Is de beoordeling volgens de procedures uitgevoerd? Zijn er geen meetfouten gemaakt?

Slide 20 - Tekstslide

Onafhankelijk
De beoordelaar mag geen belang hebben bij het resultaat van zijn beoordeling. De beoordelaar mag niet een bepaalde relatie hebben tot de beoordeelde persoon.

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht
  1. In een 4 -tal zoek je een rubric op rubricmaken.nl
  2. Kijk kritisch naar de criteria van beoordelen (Betrouwbaar, valide, objectief, nauwkeurig en onafhankelijk). 
  3. Bespreken met de klas. 
  4. 15 minuten

Slide 22 - Tekstslide

Veel gemaakte fouten
1. Onvolledig/selectief waarnemen.
2. Subjectief beoordelen
3. Te zwaar laten meetellen van eerste/laatste indruk.
4. Contrast effect
5. HALO-effect 
6. HORN-effect 

Slide 23 - Tekstslide

Onvolledig/selectief waarnemen
Je ziet alleen wat jij interessant vindt en maakt daar een selectie van

Tip: Van te voren bedenken waar je op wilt letten

Slide 24 - Tekstslide

Subjectief beoordelen
Je vult je eigen mening in, aan iets wat je ziet

Vb iemand staat gebogen met handen op knieën

Tip: beschrijf wat je ziet

Slide 25 - Tekstslide

Begin en eind
Te zwaar laten meetellen van eerste/laatste indruk.

Tip: schrijf de hele les op wat je ziet

Slide 26 - Tekstslide

Contrast effect
Het vergelijken van verschillende niveau 's
(Het zien van iets heel goed en daarna minder)

Tip: Vergelijk niet en geef iedereen een gelijke kans

Slide 27 - Tekstslide

HALO-effect
Positiever oordeel aan iemand die je aardig of leuk vindt

Tip:  Kijk naar de acties van een persoon

Slide 28 - Tekstslide

HORN-effect
Negatief oordeel aan iemand die je niet leuk vindt

Tip:  Kijk naar de acties van een persoon

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht
In 4-tallen - 10 minuten
  1. Lees de casus/situatie. 
  2. Bepaal welke beoordelingsfout erin zit. 
  3. Leg uit waarom het een fout is. 
  4. Wat kan je doen om dit te voorkomen?

Slide 30 - Tekstslide

Veel gemaakte fouten
1. Onvolledig/selectief waarnemen.
2. Subjectief beoordelen
3. Te zwaar laten meetellen van eerste/laatste indruk.
4. Contrast effect
5. HALO-effect 
6. HORN-effect 

Slide 31 - Tekstslide

Aan hoeveel criteria moet correct beoordelen voldoen?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 32 - Quizvraag

Met het HORN-effect bedoelen we:
A
Een opvallend negatief aspect zorgt voor een te negatieve beoordeling van de SB-deelnemer.
B
Een opvallend positief aspect zorgt voor een te positieve beoordeling van de SB-deelnemer.
C
Bij opvallend gelijkwaardige resultaten van de deelnemers wordt de beoordeling als incorrect beschouwd.

Slide 33 - Quizvraag

'Validiteit' is een van de criteria van correct beoordelen. Wat betekent dit?
A
Het oordeel moet betrekking hebben op hetgeen je wilt beoordelen.
B
Hulpmiddelen moeten wel betrouwbaar zijn bij het beoordelen.
C
Een opvallend negatief aspect zorgt voor een te negatieve beoordeling van de SB-deelnemer.
D
De beoordeling levert dezelfde resultaat op bij herhaalde metingen.

Slide 34 - Quizvraag

Vandaag (deel 2)
Beoordelingsinstrumenten

Oefentoets H10

Slide 35 - Tekstslide

Beoordelingsinstrumenten
Wat zijn dit?
  1. Bedenk voor jezelf.
  2. Bespreek met je buurman.
  3. Klassikaal

Slide 36 - Tekstslide

Vaardigheidstesten 


- Vaardigheidstesten (Zwem-ABC, leerlingvolgsysteem zoals een rapport etc)






Slide 37 - Tekstslide

Kwantitatieve testen
Harde resultaten beoordelen door middel van een test.
Coordinatie: 

Lenigheid: 

Uithoudingsvermogen: Coopertest of shuttle run test.

Kracht: 

Snelheid:  

Slide 38 - Tekstslide

Kwalitatieve testen
Testen van de kwaliteit van de beweging. Is de techniek verbeterd? Videobeelden kunnen helpen bij het boordelen.



Slide 39 - Tekstslide

Observatiemethoden
Observatieschema
Checklist
6/5/4/3 puntenschaal of rubric

Slide 40 - Tekstslide

Observatiemethoden

Slide 41 - Tekstslide

Vragenlijsten
Invullen van vragenlijsten.
Dit is niet persé heel objectief of betrouwbaar maar het kan wel een algeheel beeld geven van een deelnemer. 

Slide 42 - Tekstslide

Puntenschaal of rubric
Puntenschaal:



Rubric: zie rubricmaken.nl

Slide 43 - Tekstslide

Oefentoets
Maak de oefentoets over evalueren
Klaar? Werken in je werkboek


Slide 44 - Tekstslide

Herhaling les 1/2/3
Alle belangrijke punten van les 1 t/m 3
Al je ergens vragen over hebt, stel ze!

Slide 45 - Tekstslide

Differentiëren
Differentiëren kan op de volgende 2 manieren:
1. Organisatorische differentiatie
2. Inhoudelijke differentiatie

Slide 46 - Tekstslide

Waarom moet je differentiëren als sportleider?

Slide 47 - Open vraag

Waar staan de letters B, H & U voor?

Slide 48 - Open vraag

De kast hoger maken bij een zweefhurksprong is een voorbeeld van....
A
Inhoudelijke differentiatie
B
Organisatorische differentiatie

Slide 49 - Quizvraag

Opdracht 
Stellingen 3 goed, 1 fout. 
Maak 4 stellingen over differentiatie (3 goed, 1 fout). 
Laat je groepje nadenken over welke fout is. 
Beargumenteer/leg uit waarom!

Slide 50 - Tekstslide

Definitie Evalueren

Evalueren is het verzamelen en interpreteren van informatie met als bedoeling een oordeel te vormen over het resultaat en het verloop van de les.

Slide 51 - Tekstslide

4 momenten
1. Begin van de les

2. Einde van de les
3. Na de les
4. Na een serie van lessen (langere periode)


Slide 52 - Tekstslide

6 Functies van evalueren
1. Verbeteren van de volgende les
2. Input voor de sporters
3. Bijstellen van doelen
4. Reflectie op eigen functioneren
5. Verantwoording op eigen handelen
6. Beoordelen van het vaardigheidsniveau

Slide 53 - Tekstslide

Geef 6 functies van evalueren
Benoem ze met een voorbeeld

Slide 54 - Open vraag

PDCA Cyclus

Continue proces

1. Plan
2. Do
3. Check
4. Act

Slide 55 - Tekstslide

Product evaluatie 
 Gaat over het eindresultaat.

We onderscheiden dan kwantitatieve- & kwalitatieve evaluatie.


Kwantitatief = score, tijden, standen etc.
Kwalitatief = Kwaliteit van de wedstrijd/oefening. 

Slide 56 - Tekstslide

Proces evaluatie
 Gaat over de lesonderdelen.


Welke lesonderdelen bedoel ik? 



Slide 57 - Tekstslide

Proces evaluatie
Met lesonderdelen worden de didactische componenten bedoeld. 

Welke vragen kan je stellen?

Slide 58 - Tekstslide

Leren/ samenvatting maken
Tips voor leren: Begrippenlijst
1. Schrijf het begrip op.
2. Arceer het begrip.
3. Beschrijf in eigen woorden het begrip.
4. Combineer begrippen die bij elkaar horen.
5. Laat altijd ruimte vrij tussen verschillende begrippen

Slide 59 - Tekstslide

Kaartjes maken
Schrijf op een kaartje 5 begrippen van de thema's/hoofdstukken:
Differentiatie, evalueren en beoordelen

Slide 60 - Tekstslide

60 Seconds
Twee teams van 3 spelers 
Stapel team 1
Stapel team 2
- Binnen 60 seconden verwoorden
- Begrippen/ delen niet benoemen op de kaart
Niet vertalen of uitbeelden

Slide 61 - Tekstslide