les 4 Kruispunten

Terugblik
Wat hebben wij tijdens de vorige les geleerd?

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerkeerVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Terugblik
Wat hebben wij tijdens de vorige les geleerd?

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we leren? 
Doel: 
We leren over verschillende kruispunten.
We weten waar je op moet letten als je een kruispunt nadert.
Je leert welke plek voetgangers/ fietsers bij een kruispunt hebben.

Slide 2 - Tekstslide

Wie mag er eerst? 

Slide 3 - Tekstslide

Wie op de vorige afbeelding mag als eerst oversteken?
A
de auto
B
de voetganger
C
de fietser

Slide 4 - Quizvraag

wat betekent dit bord?
A
Pas op; je nadert een gevaarlijk kruispunt
B
Je nadert een voorrangsweg. Je moet voorrang geven
C
je rijdt op een voorrangsweg
D
Bestuurders mogen deze weg aan beide kanten niet inrijden

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent dit bord?
A
Stop altijd! Geef voorrang aan iedereen van links en rechts rijden.
B
Je mag deze straat niet inrijden.
C
Pas op, hier is een rotonde.
D
Pas op, hier is een gevaarlijk kruispunt.

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent dit bord?
A
Verboden in te rijden.
B
Alcoholcontrole.
C
Hier is geen weg.
D
Gevaarlijk kruispunt.

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent dit bord als jij rijdt?
A
Jij mag voorgaan.
B
Pas op: voorrangsweg.
C
Jij mag niet voorgaan.
D
Pas op: gevaarlijk kruispunt

Slide 8 - Quizvraag

Waar kom je zo'n bord tegen?
A
kruising
B
splitsing
C
snelweg
D
rotonde

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent dit bord?
A
Je moet je omdraaien
B
Dit is een rotonde

Slide 10 - Quizvraag

Het is rustig op het kruispunt. Waar mag je lopen?
A
op de stoep
B
op de weg, want er is niemand

Slide 11 - Quizvraag

Wie heeft er voorrang op een gewoon kruispunt?
A
Bestuurders van rechts
B
Bestuurders van links
C
Degene met de grootste auto

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de goede volgorde van voorrang?
A
Juan, Anna en Mo
B
Anna, Juan en Mo
C
Mo, Juan en Anna

Slide 13 - Quizvraag

Wie heeft er voorrang?
A
De fietser
B
De auto

Slide 14 - Quizvraag

Wie heeft er voorrang?
A
De jongen met de pet
B
Het meisje

Slide 15 - Quizvraag

Wie heeft er voorrang?
A
1. rode auto, 2. witte auto, 3. fiets
B
1. fiets, 2. rode auto, 3. witte auto
C
1. fiets, 2. witte auto, 3. rode auto
D
1. rode auto, 2. fiets, 3. witte auto

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide