Lessenserie lijdende vorm

Nederlands
Bouwens van der Bojiecollege Panningen
brugklas havo/vwo
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Bouwens van der Bojiecollege Panningen
brugklas havo/vwo

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Agenda les 1
  • Leerdoelen lessenserie
  • Brief bekijken
  • Brief nabespreken
  • Korte herhaling lijdend voorwerp en onderwerp
  • Wat is de lijdende vorm?
  • Maken lijdende vorm
  • Afsluiting/terugkoppeling

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen lessenserie
  • Je kunt het lijdend voorwerp vinden in een zin;
  • Je kunt het onderwerp vinden in een zin;
  • Je kunt een bedrijven zin lijdend maken en andersom;
  • Je kunt het grammaticale verschil uitleggen tussen lijdende en bedrijvende zinnen;
  • Je kunt bepalen wanneer je lijdende zinnen kunt gebruiken en wanneer niet.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De brief

Slide 4 - Tekstslide

Laat de leerlingen deze brief lezen vanaf het scherm of print deze uit en deel deze uit. Lees de brief daarna hardop samen met de leerlingen of lees de brief voor.
Wat viel je op in de brief?

Slide 5 - Woordweb

Vraag leerlingen wat ze opviel en benoem de feiten waarnaar je op zoek bent zoals het vele gebruik van het werkwoord worden.
Vond je de brief fijn om te lezen?
Ja
Nee

Slide 6 - Poll

Ga met leerlingen in gesprek waarom ze het (niet) fijn vonden om de brief te lezen.
Herhaling onderwerp

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lijdend voorwerp vinden #1
  • Zoek eerst het gezegde en het onderwerp.
  • Zet wie of wat voor het gezegde en het onderwerp en maak er zo een vraag van.
  • Als er een antwoord op je vraag is dan is dat het lijdend voorwerp.

Lijdend voorwerp vinden #2


  • Ik lach. = eenplaatsig, alleen ond
  • Ik lees een boek. = tweeplaatsig, ond en lv
  • Ik geef een appel aan hem. = drieplaatsig, ond, lv en mv

Slide 8 - Tekstslide

Je kunt het lijdend voorwerp op twee manieren vinden, door middel van vragen stellen en door middel van valentiepatronen. Leg beide manieren uit en laat leerlingen kiezen welke ze het makkelijkste/fijnste vinden om te gebruiken.
Morgen moet je hem maar gaan helpen.
Persoonsvorm
Onderwerp
Lijdend voorwerp
je
hem
moet

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer knap je die fiets op?
Persoonsvorm
Onderwerp
Lijdend voorwerp
je
die fiets
knap

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

De hoge waterstand heeft grote problemen veroorzaakt.

Persoonsvorm
Onderwerp
Lijdend voorwerp
de hoge waterstand
grote problemen
heeft

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de lijdende vorm?
In de lijdende vorm staat niet de handelende persoon centraal, maar bijvoorbeeld de persoon die iets ondergaat, het voorwerp waarover het gaat of het resultaat van een handeling. Het lijdend voorwerp uit de actieve zin is het onderwerp in de lijdende zin.


Slide 12 - Tekstslide

Haal terug: we weten weer wat het onderwerp en het lijdend voorwerp zijn, nu kunnen we dus een lijdende vorm maken.
Actief of bedrijvend

De leraar legt de rekensom uit.
De brandweer heeft Jan nog net op tijd gered.
In die film  beschrijft David Attenborough de natuur. 
Je mag niet rennen op de trap.


 

Passief of lijdend

De rekensom wordt uitgelegd.
Jan is nog net op tijd gered.

De natuur wordt prachtig omschreven in die film.
Op de trap mag niet gerend worden.

Slide 13 - Tekstslide

Maak samen met de leerlingen nog enkele voorbeeldzinnen op het bord. Lijdende zinnen worden bedrijvend gemaakt en bedrijvende zinnen worden lijdend gemaakt. 
Maken lijdende vorm
1. Het lijdend voorwerp wordt onderwerp.
2. Het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die begint met door.
3. In het gezegde komt een vorm van het hulpwerkwoord worden, hebben of zijn te staan.


Slide 14 - Tekstslide

Wat gebeurt er met de zinnen op de vorige dia? Er zijn 3 stappen, zoals op deze dia omschreven. Schrijf een van de zinnen op het bord en ga de stappen na met de leerlingen.
Maken lijdende vorm
  • Je krijgt een blaadje met 10 zinnen.
  • 5 zinnen zijn lijdend en moeten bedrijvend worden.
  • 5 zinnen zijn bedrijvend en moeten lijdend worden.
  • Je hebt hiervoor 10 minuten.
  • Je werkt zelfstandig en in stilte.
timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maken lijdende vorm
1. Door de boze man werd de kat met een stok geslagen.
2. De leerlingen maken het huiswerk voor wiskunde.
3. Je mag niet rennen in de lokalen op school.
4. Morgen wordt de nieuwe televisie gebracht.
5. De politie dreef de menigte uiteen.

Slide 16 - Tekstslide

Bespreek de zinnen één voor één met de leerlingen. Bepaal of de zin lijdend is (waar zie je dat aan?) of bedrijvend. Schrijf daarna de zin die de leerling heeft gemaakt op het bord.
Maken lijdende vorm
6. Ik wil later dierenarts worden.
7. Mijn vader werd door onze mentor opgebeld.
8. De school is gestart met de aanleg van nieuwe sportvelden.
9. Ik werd door de leraar van spieken beschuldigd.
10. Er is brand gesticht in de kantine van de voetbalclub.

Slide 17 - Tekstslide

Bespreek de zinnen één voor één met de leerlingen. Bepaal of de zin lijdend is (waar zie je dat aan?) of bedrijvend. Schrijf daarna de zin die de leerling heeft gemaakt op het bord.
Afsluiting
  • Hoe vind je het onderwerp in een zin?
  • Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
  • Wat gebeurt er als we een lijdende zin maken met de grammaticale structuur?
  • Waaraan herken je een lijdende vorm?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Agenda les 2
  • Quizje - wat weet je nog?
  • De lijdende vorm gebruiken
  • De lijdende vorm vermijden
  • Opdracht: lijdende vorm, gepast of niet?
  • Afsluiting/terugkoppeling

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je een lijdende vorm?
A
Je maakt van het onderwerp een lijdend voorwerp
B
Je maakt van het meewerkend voorwerp een lijdend voorwerp
C
Je zet de bijwoordelijke bepaling achteraan
D
Je maakt van het lijdend voorwerp het onderwerp

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk werkwoord komt voor in de lijdende vorm?
A
Worden
B
Zijn
C
Hebben

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De lijdende vorm gebruiken
  • Soms is niet bekend wie iets doet - Er is ingebroken. Door wie?
  •  Soms is niet belangrijk wie iets doet, maar vooral dát iets gebeurt. De gebeurtenis of het resultaat staat centraal. - Gisteravond werden tien fietsers bekeurd vanwege fietsen zonder licht. 

Slide 22 - Tekstslide

Laat leerlingen zelf extra zinnen verzinnen en schrijf deze op het bord. Zo zijn ze actief met de stof bezig.
De lijdende vorm gebruiken
  • In algemene uitspraken is de actieve zin niet altijd concreter en duidelijker, omdat het onderwerp het vage men (‘je’) of mensen (‘ze’) zou zijn.- Op school mag niet gerookt worden.
  • Soms is het onaardig of onverstandig om expliciet te zeggen wie precies iets doet. - Er worden de laatste tijd veel slordigheidsfouten gemaakt.

Slide 23 - Tekstslide

Laat leerlingen zelf extra zinnen verzinnen en schrijf deze op het bord. Zo zijn ze actief met de stof bezig.
De lijdende vorm gebruiken
  • Een nieuwe zin gaat vaak verder waar de laatste eindigde. Met andere woorden: je begint niet elke zin met weer een ander onderwerp. Dat zorgt ervoor dat een lijdende zin vaak goed aansluit bij waar de vorige zin mee eindigt. - Mijn mentor woont op een boerderij. Deze is door haar overgrootouders gekocht en al jaren in de familie.

Slide 24 - Tekstslide

Laat leerlingen zelf extra zinnen verzinnen en schrijf deze op het bord. Zo zijn ze actief met de stof bezig.
De lijdende vorm vermijden
  • Wanneer het bekend en belangrijk is wie iets doet. 
  • Wanneer je iemand direct wil aanspreken. 

Slide 25 - Tekstslide

Laat de leerlingen nogmaals de brief uit les 1 zien. Moest hier de lijdende vorm vermeden worden?
De brief

Slide 26 - Tekstslide

Lees de brief uit les 1 nog een keer met de leerlingen.
Is in de brief van les 1 de lijdende vorm terecht gebruikt of juist niet? 
Opdracht: lijdende vorm, gepast of niet?
  • Je krijgt een blad met zinnen.
  • Bepaal voor elke zin of deze lijdend mag zijn of niet en schrijf hiervoor de reden op. Hiervoor heb je 10 minuten. Dit doe je in stilte/zelfstandig.
  • Na 10 minuten ga je in groepjes zitten en bespreek je je antwoorden met je groepsgenoten.
timer
10:00

Slide 27 - Tekstslide

De leerlingen werken eerst alleen en gaan daarna overleggen. Zo denken ze eerst zelf na en gaan ze daarna samen in discussie en samen nadenken wat het juiste antwoord is.
Opdracht nabespreken in groepjes
  • Soms is niet bekend wie iets doet.
  • Soms is niet belangrijk wie iets doet. 
  • In algemene uitspraken is de actieve zin niet altijd concreter en duidelijker.
  • Soms is het onaardig of onverstandig om expliciet te zeggen wie precies iets doet.  
timer
10:00

Slide 28 - Tekstslide

De leerlingen werken eerst alleen en gaan daarna overleggen. Zo denken ze eerst zelf na en gaan ze daarna samen in discussie en samen nadenken wat het juiste antwoord is. Deze slide geeft de redenen aan waarom de lijdende vorm in een losse zin goed kan werken. Dit kunnen ze gebruiken bij hun groepsredenatie. 
Elk groepje moet uiteindelijk de redenen opschrijven. Loop rond als docent en bespreek de opdracht aan het einde kort na met voorbeelden die je gaandeweg hebt gehoord.
Afsluiting
  • Wanneer gebruik je de lijdende vorm?
  • Wanneer gebruik je de lijdende vorm niet?

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies