Oefenquiz bij par. 1 en par. 2

Wie mochten er in 1848 stemmen?
A
de vrouwen
B
allen mannen vanaf 23 jaar
C
alle mannen vanaf 18 jaar
D
mannen die veel belasting betaalde.
1 / 37
volgende
Slide 1: Quizvraag
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wie mochten er in 1848 stemmen?
A
de vrouwen
B
allen mannen vanaf 23 jaar
C
alle mannen vanaf 18 jaar
D
mannen die veel belasting betaalde.

Slide 1 - Quizvraag

de kwestie Luxemburg ging over:
A
onschendbaarheid van de koning
B
het recht van initiatief
C
het recht van amendement
D
ministeriële verantwoording

Slide 2 - Quizvraag

Een constitutionele monarchie is:

Slide 3 - Open vraag

Een ander woord voor constitutie is:
A
Koning
B
Grondwet
C
Republiek
D
Parlement

Slide 4 - Quizvraag

Ministeriële verantwoordelijkheid betekent:
A
Ministers kunnen niet vervolgd worden
B
Ministers zijn verantwoordelijk voor goed bestuur
C
Ministers hebben geen invloed
D
Ministers moeten het parlement uitleggen hoe hij zijn werk doet.

Slide 5 - Quizvraag

De koning(in) is onschendbaar betekent:
A
Ministers verantwoordelijk zijn voor wat de koning zegt of doet.
B
Ministers zijn verantwoordelijk voor goed bestuur
C
De koning heeft heel veel invloed.
D
Ministers zijn alleen verantwoordelijk voor zichzelf.

Slide 6 - Quizvraag

Een land zonder koning(in) is een:
A
Monarchie
B
Republiek
C
Dictatuur
D
Staat

Slide 7 - Quizvraag

Wie had de meeste macht voor 1848?
A
De koning
B
Het parlement
C
Provinciale Staten
D
De ministers

Slide 8 - Quizvraag

Wie had de meeste macht na 1848?
A
De koning
B
Het parlement
C
Provinciale Staten
D
De ministers

Slide 9 - Quizvraag

Van wie kan de volgende uitspraak zijn:
"Alleen rijke en goedopgeleide burgers kunnen iets verstandigs zeggen over het bestuur van NL


A
Thorbecke
B
Schaepman
C
Kuyper
D
Troelstra

Slide 10 - Quizvraag

Wie kan er gezegd hebben: "Maatschappelijke problemen kun je het beste oplossen met hulp van de bijbel"
A
Thorbecke
B
Schaepman
C
Troelstra
D
Kuyper

Slide 11 - Quizvraag

Wie kan gezegd hebben: "Mijn vader had Thorbecke nooit die grondwet moeten laten schrijven"
A
Thorbecke
B
Willem I
C
Willem II
D
Willem III

Slide 12 - Quizvraag

Wie is deze man?
A
Willem I
B
Willem II
C
Thorbecke
D
Troelstra

Slide 13 - Quizvraag

Welke reden heeft Willem II om de grondwet toch te laten invoeren?

Slide 14 - Open vraag

Welke drie politieke stromingen zijn er?

Slide 15 - Open vraag

Het parlement bestaat uit:
A
Ministers en staatssecretarissen
B
Ministers en koningen
C
Eerste en Tweede Kamer
D
Eerste Kamer en ministers

Slide 16 - Quizvraag

Is het mogelijk als minister in de Tweede Kamer te zitten?
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quizvraag

Welke koning is vorst tijdens de Luxemburgse Kwestie?
A
Willem I
B
Willem II
C
Willem III
D
Willem-Alexander

Slide 18 - Quizvraag

Waarom is de Luxemburgse Kwestie een bijzonder punt in de GS?

Slide 19 - Open vraag

Is deze afbeelding van voor of na de Industrialisatie?
A
Voor
B
Na

Slide 20 - Quizvraag

Van welke manier van verandering wordt hier gebruik gemaakt?
A
Via revolutie
B
Via vakbonden
C
Via Parlement

Slide 21 - Quizvraag

Wie is deze man?
A
Thorbecke
B
Schaepman
C
Kuyper
D
Troelstra

Slide 22 - Quizvraag

Bij welke partij hoort Kuyper?
A
ARP
B
Liberale Unie
C
SDAP
D
RKSP

Slide 23 - Quizvraag

Wie is deze man?
A
Thorbecke
B
Schaepman
C
Kuyper
D
Troelstra

Slide 24 - Quizvraag

Bij welke partij hoort Troelstra?
A
ARP
B
Liberale Unie
C
SDAP
D
RKSP

Slide 25 - Quizvraag

Wie is deze man?
A
Thorbecke
B
Schaepman
C
Kuyper
D
Troelstra

Slide 26 - Quizvraag

Bij welke partij hoort Schaepman?
A
ARP
B
Liberale Unie
C
SDAP
D
RKSP

Slide 27 - Quizvraag

Bij welke politieke stroming hoort de RKSP?

Slide 28 - Open vraag

Streefden de katholieken naar emancipatie?
A
Ja
B
Nee

Slide 29 - Quizvraag

In 1848 waren de meeste mensen in de politiek confessioneel
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Geef de vier zuilen:

Slide 31 - Open vraag

Dat er op je gestemd mag worden is:
A
Actief kiesrecht
B
Passief kiesrecht

Slide 32 - Quizvraag

Op de afbeelding zie je:
A
Districtenstelsel
B
Evenredige vertegenwoordiging

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

Welk woord hoort bij de Socialisten?
A
Vrijheid
B
Gelijkheid
C
Geloof

Slide 35 - Quizvraag

Welk woord hoort bij de Liberalen?
A
Vrijheid
B
Gelijkheid
C
Geloof

Slide 36 - Quizvraag

Welk woord hoort bij de Confessionelen?
A
Vrijheid
B
Gelijkheid
C
Geloof

Slide 37 - Quizvraag