Herhaling woordsoorten - voornaamwoorden

Grammatica
Herhaling 
huiswerk nakijken 
nog meer oefenen 

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
Herhaling 
huiswerk nakijken 
nog meer oefenen 

Slide 1 - Tekstslide

Voornaamwoorden
  • Een voornaamwoord  verwijst naar mensen, dieren of dingen zonder   deze  bij naam te noemen. 
  • Voornaamwoorden worden gebruikt in plaats van een zelfstandig   naamwoord.
  • Voornaamwoorden hebben zelf niet direct betekenis: ze verwijzen naar   woorden die wel betekenis hebben. 

Slide 2 - Tekstslide

Waarom een voornaamwoord?
A. Tante had een boek aan Jan gegeven. Jan bedankte tante voor het boek. Tante vertelde Jan dat het boek erg leuk was.

B. Tante had een boek aan Jan gegeven. Hij bedankte haar voor het boek. Ze vertelde hem dat het erg leuk was. 


Slide 3 - Tekstslide

Voornaamwoorden
Verwijst naar zelfstandig naamwoorden.
1e persoon  ben jezelf-ik
2e persoon iem. met wie je praat
3e persoon iem. waarover je praat


Geeft bezit aan. Staat meestal meteen voor zelfst. nw.
Wijst naar iets. Kan alleen staan of meteen voor zelfst. nw.
Persoonlijk vnw.
Bezittelijk vnw.
Vragend vnw.
Niet elk vraagwoord is een vragend voornaamwoord.
Aanwijzend vnw.

Slide 4 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijke voornaamwoorden (pers. vnw) verwijzen naar een persoon, 
een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. 

Persoonlijke voornaamwoorden zijn aparte zinsdelen, die je als onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp kunt benoemen.

Slide 5 - Tekstslide

Let op!
Het is alleen een persoonlijk voornaamwoord als het een apart zinsdeel is. Als het een deel van een zinsdeel is, is het een lidwoord.

voorbeeld
Het is opgeknapt. --> Het = persoonlijk voornaamwoord
Het weer is opgeknapt. --> Het = bepaald lidwoord. 
Het hoort in deze zin bij het zelfstandig naamwoord weer






Slide 6 - Tekstslide

Truc
Twijfel je of het om een persoonlijk voornaamwoord gaat? 
Vervang het persoonlijk voornaamwoord dan door een naam. 
Lukt dat? --> Persoonlijk voornaamwoord!

voorbeeld
Hij heeft heel goed zijn best gedaan vandaag.
Frenkie heeft heel goed zijn best gedaan vandaag. 

Slide 7 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw) geeft een bezit aan. 
Het kan bijvoeglijk of zelfstandig in een zin voorkomen. 
Bij zelfstandig gebruik staat er een lidwoord voor. 

voorbeeld
Heb je haar samenvatting gebruikt? --> bijvoeglijk gebruikt
Je kunt beter de zijne gebruiken.  --> zelfstandig gebruikt

Slide 8 - Tekstslide

Let op!
Ben je jouw kluissleutel kwijt? 
jouw = bezittelijk voornaamwoord

Deze kluissleutel is van jou
jou = persoonlijk voornaamwoord 

  

Slide 9 - Tekstslide

persoonlijke en bezittelijke voornaamwoordenPpppppp

Slide 10 - Tekstslide

Nakijken, opdr. 2, blz. 31
1 Wie heeft hun (mv zonder vz) het grote nieuws verteld over hun (bez.vnw) koninklijke onderscheiding?
2 Kirsten de Valk koopt voor hen (mv met vz) een klein cadeautje bij de Wereldwinkel.
3 Met Kerstmis hoop ik hen (lv) eindelijk na al die jaren weer eens te zien.
4 Vanwege hun (bez.vnw) grote inzet worden die mooie cijfers hun (mv zonder vz) echt wel gegund!

Slide 11 - Tekstslide

Nakijken, opdr. 3, blz. 31
Verlegenheid is een mooie eigenschap, maar (1) deze/die (aanw.vnw) karaktertrek kan ook behoorlijk lastig zijn. Verlegen mensen leggen minder makkelijk contact, waardoor (2) zij/ze (pers.vnw) soms vereenzamen. (3) Zij/Ze (pers.vnw) durven nauwelijks initiatief te nemen, behalve in (4) hun (bez.vnw) vertrouwde omgeving. (5) Zij/Ze (pers.vnw) vragen zich namelijk steeds af (6) wat (vr.vnw) anderen van (7) hen (pers.vnw) denken. Ben (8) jij (pers.vnw) ook zo verlegen?

Slide 12 - Tekstslide

Nakijken, opdr. 4, blz. 31
- 11 zn: Zusje, draadjes, zusje, blik, aai, kusje, duw, mep, zusje, taal, ander
- 4 ww: zijn, verbinden, heb, is
- 3 vz: met, met, voor
- 2 pers.vnw: mij, ik
- 2 bez.vnw: mijn, mijn

Slide 13 - Tekstslide

Tot welke woordsoort behoren de volgende woorden?
ik , hij , wij , jullie
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
menselijk voornaamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Ik heb het vanmorgen in de krant gelezen.

'het' is een ...
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
lidwoord

Slide 15 - Quizvraag

Dit is niet onze boom, maar hun boom.

'onze' is een ...
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
-
D
-

Slide 16 - Quizvraag

Die rode fiets is van jou.

'jou' is een ...
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord

Slide 17 - Quizvraag

Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden uit deze zin:

Gisteren zag ik Antoinette en zij zei blozend tegen mij: 'Jouw broer is erg knap!'
A
ik
B
ik - zij
C
ik - zij - mij
D
ik - zij - mij - jouw

Slide 18 - Quizvraag

Hun komt nooit voor als onderwerp!

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Het aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw) wijst iets of iemand aan. 
Er zijn vier aanwijzende voornaamwoorden: 
Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze: deze school, die sporter.
Bij een het-woord gebruik je altijd dit of dat: dit huis, dat gebouw.

Het aanwijzend voornaamwoord kan ook zelfstandig gebruikt worden. 
Het vervangt dan woorden die je er achter kunt denken. 
Geef dat (boek) eens aan! 

Een aanwijzend voornaamwoord kan ook naar een zin verwijzen. 


Aanwijzend voornaamwoord

Slide 21 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
De vragende voornaamwoorden (vr. vnw) zijn:
wie, wat, welk(e) en wat voor (een)
Meestal staan ze aan het begin van een vraagzin. 
Soms staan ze midden in een zin. Dan zijn ze wat lastiger te herkennen. 
Door de zin vragend te maken, komt het vragend voornaamwoord vooraan in de zin te staan. 
Kun je mij vertellen wat voor mobiel jij hebt? 
Wat voor een mobiel heb jij? 

Slide 22 - Tekstslide

Let op!
Vraagwoorden als waarom, hoe, waarin, waarmee enz. verwijzen niet 
naar mensen of dingen. 
Ze verwijzen naar redenen, tijden of plaatsen. 
Dit zijn dan ook geen vragende voornaamwoorden.

Dit zijn voorbeelden van bijwoorden.

Slide 23 - Tekstslide

Wat heb je gisteren gedaan?

'Wat' is een..

A
vragend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 24 - Quizvraag

Kun je mij vertellen wie het schoolfeest dit jaar organiseert?

'wie' is een...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 25 - Quizvraag

Mijn vader bracht ons naar dat schoolfeest.

'dat' is een...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 26 - Quizvraag

Waarom wil je graag die nieuwe film zien?

Is 'Waarom' een vragend voornaamwoord?
A
ja
B
nee
C
D

Slide 27 - Quizvraag

Opdr. 5, blz. 63
alle woordsoorten 

Slide 28 - Tekstslide