relative pronouns

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

een relative clause = bijzin
een stuk zin waarin je extra informatie geeft.
Je vertelt dus iets extra's over je onderwerp
Hij kocht een auto, die hij niet kon betalen
onderwerp
extra informatie

Slide 2 - Tekstslide

vb
vb
A bus is a big car , which carries a lot of people
A banana is a fruit, which is long and yellow
vb
vb
The man who is wearing the red shirt is very funny.
The postman who works in this village is very old. 

Slide 3 - Tekstslide

Er zijn drie verschillende relative pronouns :
who
which
that

Slide 4 - Tekstslide

1

who - extra informatie in de bijzin over een 

           persoon 


This is the man who built our house.
The girl who lives next door is very nice.
 A giant is someone who is very tall.

Slide 5 - Tekstslide

2

which - extra informatie in de bijzin over een

               dier of ding.

This is the dog which barks every night
There is the bridge which we have to cross.

Slide 6 - Tekstslide

3
that - gebruik je als het over personen, dieren of
           dingen gaat. 
This is the ring that I found yesterday.
Do you know the man that is speaking with Anne? 

Slide 7 - Tekstslide

DUS:

who/that

which/that

personen
ding/dier

Slide 8 - Tekstslide

An actress is a woman .......... plays in films or theatre plays.
A
who
B
which

Slide 9 - Quizvraag

The flowers ......... grow in the garden are beautiful.
A
who
B
which

Slide 10 - Quizvraag

Do you know the man ......... is speaking on the phone?
A
who
B
which

Slide 11 - Quizvraag

We ate the sweets ........... my mother had bought.
A
who
B
which

Slide 12 - Quizvraag

Is this the boy ........ plays the piano?
A
who
B
which

Slide 13 - Quizvraag

Twee soorten bijzinnen
!

bijzinnen, die alleen extra informatie geven, kun je weglaten.


bijzinnen die je nodig hebt om te begrijpen om wie/wat de hele zin gaat





1
2

Slide 14 - Tekstslide

1
soms is de extra informatie in de bijzin niet nodig

Dit stukje zin staat altijd tussen komma's

EN bij deze zinnen mag je nooit that gebruiken

vb
Claire loves to go to the beach
Claire, who is my friend, loves to go to the beach

vb

The car broke down yesterday

The car, which is new, broke down yesterday



Slide 15 - Tekstslide

2
Het stukje bijzin is noodzakelijk om te begrijpen over wie het gaat

het staat niet tussen komma's

EN je kunt wel that gebruiken

vb
vb
The student who sits in the back of the room asks a lot of questions. --> over welke student heb je het


The book that she read was important for her exam

--> over welk boek heb je het

Slide 16 - Tekstslide

2
in die zinnen zonder komma's kun je who, which of that soms weg laten
je kunt het weglaten als er geen werkwoord achter staat
vb
The book that she read was important for her exam
The book she read was important for her exam
vb
The student who sits in the back asks a lot of questions
werkwoord

Slide 17 - Tekstslide

Do you know the man........ is speaking with Anne?
A
who
B
who / that
C
who / that / niets

Slide 18 - Quizvraag

This is the ring ....... I found yesterday.
A
which
B
which/ that
C
which / that / niets

Slide 19 - Quizvraag

Bill, ......... had fallen asleep on the sofa, suddenly roused himself.
A
who
B
who/ that
C
who / that / niets

Slide 20 - Quizvraag

There is the bridge ...........we have to cross.
A
which
B
which / that
C
which / that / niets

Slide 21 - Quizvraag

Is this the woman ........ lost her purse?
A
who
B
who / that
C
who / that / niets

Slide 22 - Quizvraag

The coat, ....... Dan had on yesterday, was made of pure alpaca
A
which
B
which / that
C
which / that / niets

Slide 23 - Quizvraag

who en which in combinatie met voorzetsels
in/ about
on/ at

deze staan dan achter in het stukje zin
vb
the house that he used to live in.
vb
vb
the man who you want to talk to
he watched the movie that they had told him about

Slide 24 - Tekstslide

Heel netjes iets zeggen -->

                             dan zet je het voorzetsel voor in de zin

the house in which he used to live
vb
vb
The man to whom you wish to speak

Slide 25 - Tekstslide

whose
het wordt gebruikt als iets van iemand is: bezit
vb
He's a man whose opinion I respect

vb
A willow tree whose branches reached right to the ground

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Link

Slide 28 - Link

Slide 29 - Link