Les Nederlands over wie, die en dat

Welkom

  • Woordsoorten bij wie
  • Woordsoorten bij die 
  • Woordsoorten bij dat



1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Welkom

  • Woordsoorten bij wie
  • Woordsoorten bij die 
  • Woordsoorten bij dat



Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Woordsoorten bij wie

  • betrekkelijk voornaamwoord (betr. vnw)
  • betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent (betr. vnw m.i.a.)
  • vragend voornaamwoord (vr. vnw)

Slide 5 - Tekstslide

Wie als betr.vnw
De oude vrouw van wie ik dit geld heb gekregen, heeft vandaag de loterij gewonnen.


Slide 6 - Tekstslide

Wie als betr.vnw m.i.a.

  • Wie ademt, is levend.
  • Wie uitslaapt, is meestal niet moe.

Slide 7 - Tekstslide

Wie als vr.vnw
  • Wie heeft zijn boeken niet bij zich?
  • Hij wist niet meer aan wie hij zijn pen had uitgeleend.

Slide 8 - Tekstslide

Welke woordsoort hoort bij de wie?
Ik wist niet meer van wie ik de pen had geleend.
A
betr.vnw
B
vr.vnw
C
betr.vnw m.i.a.

Slide 9 - Quizvraag

Welke woordsoort hoort bij de wie?
De docent van wie ik een onvoldoende heb gekregen, is nu ontslagen.
A
vr.vnw
B
betr.vnw
C
betr.vnw m.i.a.

Slide 10 - Quizvraag

Welke woordsoort hoort bij de wie?
Wie deze vraag kan oplossen, begrijpt dit onderdeel.
A
vr.vnw
B
betr.vnw
C
betr.vnw m.i.a.

Slide 11 - Quizvraag

Woordsoorten bij die

  • aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) 
  • betrekkelijk voornaamwoord (betr.vnw)

Slide 12 - Tekstslide

Die als aanw.vnw

  • Die pen is van mij.
  • Die man is mijn oom.

Slide 13 - Tekstslide

Die als betr.vnw

  • De man die daar zit, is een millionaire.
  • De vrouw die daar loopt, zag ik gisteren in het museum.





Slide 14 - Tekstslide

Welke woordsoort hoort bij de die?
De vrouw in die auto daar, is mijn tante.
A
aanw.vnw
B
betr.vnw

Slide 15 - Quizvraag

Welke woordsoort hoort bij de die?
De jongen die gevallen is, heeft zijn knie geschaafd.
A
betr.vnw
B
aanw.vnw

Slide 16 - Quizvraag

Woordsoorten bij dat

  • aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
  • betrekkelijk voornaamwoord (betr.vnw)
  • onderschikkend voegwoord (os.vgw)

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Dat als aanw.vnw

  • Dat huis is erg groot.
  • Ik vind dat raam te klein.

Slide 19 - Tekstslide

Dat als betr.vnw
  • Het raam dat erg klein is, wordt vervangen door een groter raam.

  • Het huis dat daar staat, wordt volgende week gesloopt.



Slide 20 - Tekstslide

Dat als os.vgw

  • Het is niet fijn dat we weer op school zijn.
  • Ik vindt het leuk dat de frikandelbroodjes in de aanbieding zijn.


Slide 21 - Tekstslide

Welke woordsoort hoort bij de dat?
Het mens dat de bril droeg, heeft geld aan de daklozen gegeven.
A
aanw.vnw
B
betr.vnw
C
os.vgw

Slide 22 - Quizvraag

Welke woordsoort hoort bij de dat?
Dat huisje heeft een erg groot raam
A
aanw.vnw
B
betr.vnw
C
os.vgw

Slide 23 - Quizvraag

Welke woordsoort hoort bij de dat?
Ik vind het slecht dat er volgende week 4 toetsen zijn
A
aanw.vnw
B
betr.vnw
C
os.vgw

Slide 24 - Quizvraag

Huiswerk controle
Nakijken opdracht 1 t/m 4



Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Link