Communicatie - Argumentatieleer - les 4

Communicatie - Argumentatieleer - les 4
Hoofdstuk 20 - Argumentatiestructuren
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Communicatie - Argumentatieleer - les 4
Hoofdstuk 20 - Argumentatiestructuren

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik vorige les
Vorige les heb je geleerd wat feitelijke en niet feitelijke argumenten zijn
Je hebt geleerd welke twee manieren er zijn om uit een meningsverschil te komen: beslechten of oplossen

Slide 2 - Tekstslide

Lessenserie Argumentatieleer
Les 1: Beïnvloeden - begrippen: argument, ethische, onethische overtuigingsmiddelen en retorica en de zes principes van beïnvloeding.
Les 2: Standpunt, betoog/redenering, tegenargument en weerlegging
Les 3: Meningsverschillen oplossen of beslechten en het verschil tussen feitelijke en niet feitelijke argumenten.
Les 4: Argumentatiestructuren, feiten, niet-feiten en aanvaardbaarheid
Les 5: Argumentatiestructuren
Les 6: Verzwegen argumenten, als..dan.., en argumentatie beoordelen
Les 7: Argumentatieschema's 

Slide 3 - Tekstslide

Moeilijke woorden
Competitief = concurrerend, in staat een strijd te leveren
Gezagsgetrouw = gehoorzaam
Impulsremming = niet direct te handelen of te reageren
Inventief = makkelijk oplossingen voor problemen te bedenken

Slide 4 - Tekstslide

Nakijken Kern opdrachten oefenboek
Pak Kern oefenboek blz 97 erbij. 
Pak je schrift met de opdrachten 11 t/m 18

Slide 5 - Tekstslide

'Erfbelasting is zo gek nog niet'
Vraag 11 - Waar in de tekst vind je het standpunt van de schrijver?

Slide 6 - Open vraag

Vraag 12 - Wat is het belangrijkste argument van de auteur? Antwoord in een zin

Slide 7 - Open vraag

Vraag 13 - In alinea 2 staan bijna alleen maar feitelijk uitspraken. Hoe kan het dat in de alinea toch een oordeel doorschemert?

Slide 8 - Open vraag

'Erfbelasting is geen belasting op verdriet, maar juist op geluk.' Leg deze uitspraak in je eigen woorden uit.

Slide 9 - Open vraag

Vraag 15 - Welke term uit deze paragraaf past het best bij alinea 5?
A
Argument
B
Betoog
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 10 - Quizvraag

Vraag 16 - En welke term past het best bij alinea 6
A
Argument
B
Betoog
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 11 - Quizvraag

Vraag 17 - Leg je antwoord bij opdracht 16 uit

Slide 12 - Open vraag

Vraag 18
Of en hoewel erfbelasting wordt betaald is vastgelegd in de wet. Wetten komen tot stand in de Tweede en Eerste kamer.
Vraag komt in de volgende dia..

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 18 - Hoe gaan politici om met meningsverschillen omtrent wetgeving: worden de meningsverschillen opgelost of beslecht? Licht toe

Slide 14 - Open vraag

H20 - Argumentatiestructuren
Pak Kern oefenboek blz 104 erbij.
Maak aantekeningen in je schrift.

Slide 15 - Tekstslide

Leerdoelen deze les
Ik weet het verschil tussen feitelijke en niet feitelijke argumentatieve uitspraken
Ik kan feitelijke en niet feitelijk uitspraken herkennen
Ik ken het begrip aanvaardbaarheid en kan een argument op aanvaardbaarheid beoordelen.

Slide 16 - Tekstslide

Gelijk hebben, gelijk krijgen
In gesprekken, discussies en debatten proberen deelnemers met relevante argumenten te komen die de juistheid van hun mening benadrukken.

Tegelijkertijd luisteren ze naar hun gesprekspartners en oordelen ze over de waarde van diens argumenten, die ze in meer of mindere mate overtuigend vinden.

Hoe sterker de argumenten, hoe aanvaardbaarder en daarmee overtuigender de argumentatie als geheel zal zijn.

Slide 17 - Tekstslide

Feiten en aanvaardbaarheid
Om een feitelijk argument op waarde wil schatten heeft kennis nodig van het onderwerp dat centraal staat.

Die kennis stelt je in staat een uitspraak te beoordelen of iets waar of niet waar is.

Slide 18 - Tekstslide

Feiten en aanvaardbaarheid
Parate kennis dus handig, maar geen voorwaarde. Je kunt tenslotte ook nazoeken of een uitspraak waar of niet waar is.

Slide 19 - Tekstslide

Grote steden in de randstad moeten strenge milieuzones instellen want dieselmotoren leveren de grootste bijdrage aan de slechte luchtkwaliteit
A
De waarheid van dit argument is eenvoudig vast te stellen
B
De waarheid van dit argument is lastig vast te stellen

Slide 20 - Quizvraag

Het is logisch dat topfuncties vooral bekleed worden door mannen, want mannen zijn veel competitiever dan vrouwen'
A
Van deze uitspraak is het lastiger vast te stellen of het juist of onjuist is
B
Deze uitspraak kun je makkelijk controleren of het juist is.

Slide 21 - Quizvraag

'Want mannen zijn competitiever dan vrouwen'
Wat maakt deze uitspraak nou lastiger? Ook van deze uitspraak kun je vast stellen of het waar of onwaar is. Het lastige zit hem hier in 'mannen'. Wat wordt er precies bedoeld met mannen? Alle mannen? De gemiddelde man? En wanneer ben je meer of minder competitief? 

Slide 22 - Tekstslide

Niet feiten en aanvaardbaarheid
Waarderende uitspraken zijn lastig te beoordelen.
Ze zijn immers niet waar of niet onwaar
Toch kun je ook over niet feitelijke uitspraken een oordeel hebben.

Slide 23 - Tekstslide

Niet feiten en aanvaardbaarheid
Over veel waarderende uitspraken bestaat een soort impliciete overeenstemming: de meeste mensen vinden ze waar.
Bijv: Goede gezondheidszorg moet voor iedereen toegankelijk zijn of je moet goed voor je huisdieren zorgen. --> De meesten zullen het hier mee eens zijn.

Slide 24 - Tekstslide

Meer uitleg
De meeste waarderende argumenten hebben in een betoog meer uitleg nodig. 
Waarderende argumenten vereisen zelf ook argumenten waarmee je de aanvaardbaarheid kunt vergroten.

Slide 25 - Tekstslide

Oefenen
Ga naar de online omgeving van Kern en ga aan de slag met Drillsteroefening D3 - feitelijke en waarderende uitspraken

Slide 26 - Tekstslide

Leerdoelen deze les
Ik weet het verschil tussen feitelijke en niet feitelijke argumentatieve uitspraken
Ik kan feitelijke en niet feitelijk uitspraken herkennen
Ik ken het begrip aanvaardbaarheid en kan een argument op aanvaardbaarheid beoordelen.

Slide 27 - Tekstslide

Volgende les
Gaan we leren over argumentatiestructuren en verzwegen argumenten.
Huiswerk lezen Kern theorieboek blz 104

Slide 28 - Tekstslide