3. Economische ontwikkelingen

H1 - Nederland in de 19e eeuw
4. Economische ontwikkelingen
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H1 - Nederland in de 19e eeuw
4. Economische ontwikkelingen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kenmerkende aspecten
Met andere woorden: Wat is/hoort typisch bij dit tijdvak?

1. De Industriële Revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving.
2. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie.
3. Discussies over de ‘sociale kwestie’.

Welke woorden hierboven ken je niet?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

hoofdvraag: Welke ontwikkelingen maakten Nederland en zijn koloniën in de eerste helft van de negentiende eeuw door op politiek, staatkundig, economisch en sociaal terrein?
deelvragen:
1. Waarom is in 1815 het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden gevormd en waarom scheidde België zich daarvan af in 1830?
2. Waarom en op welke wijze breidde Nederland in de negentiende eeuw zijn aanwezigheid in Nederlands-Indië verder uit?
3. Welke veranderingen deden zich in de negentiende eeuw in Nederland voor op het gebied van landbouw, industrie en handel?
4. Welke veranderingen deden zich in de negentiende eeuw in Nederland voor op het gebied van de sociale verhoudingen?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het eind van deze les kun je uitleggen welke veranderingen zich in de negentiende eeuw in Nederland op het gebied van landbouw, industrie en handel voor deden?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Commerciële landbouw

Specialisatie Republiek
 Veeteelt:
- kaas - boter
Akkerbouw:
- mosterd en vlas
  • Commerciële landbouw: boeren produceren voor de handel i.p.v. zelfvoorzienend

Slide 6 - Tekstslide

Rond 1800 waren er in de Nederlandse landbouw grote regionale verschillen. In de vruchtbare kustprovincies was de landbouw kapitaalintensief en gespecialiseerd.

Welvarende boeren teelden tuinbouwproducten en handelsgewassen. In de lage, drassige gebieden lag de nadruk op zuivelproductie, bestemd voor verkoop in de steden. Op de arme zandgronden van Oost- en Zuid-Nederland hadden boeren een klein, gemengd bedrijf met akkerbouw én veeteelt. Samen met hun gezin bewerkten ze de grond, voornamelijk om te voorzien in de eigen behoeften.

Na 1850 veranderde de Nederlandse landbouw snel. Doordat in Europa het basisvoedsel (graan en aardappelen) steeds goedkoper werd, hadden meer Europeanen geld voor producten die voorheen voor de ‘gewone man’ onbetaalbaar waren, zoals vlees, zuivel, groenten en fruit. Nederlandse landbouwers speelden in op die toenemende vraag, door meer nadruk te leggen op de export. De steeds betere vervoersmogelijkheden, zoals stoomschepen en treinen, maakten dat mogelijk.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Commerciële landbouw

Specialisatie Republiek
 Veeteelt:
- kaas - boter
Akkerbouw:
- mosterd en vlas
  • Commerciële landbouw: boeren produceren voor de handel i.p.v. zelfvoorzienend

Slide 9 - Tekstslide

Rond 1800 waren er in de Nederlandse landbouw grote regionale verschillen. In de vruchtbare kustprovincies was de landbouw kapitaalintensief en gespecialiseerd.

Welvarende boeren teelden tuinbouwproducten en handelsgewassen. In de lage, drassige gebieden lag de nadruk op zuivelproductie, bestemd voor verkoop in de steden. Op de arme zandgronden van Oost- en Zuid-Nederland hadden boeren een klein, gemengd bedrijf met akkerbouw én veeteelt. Samen met hun gezin bewerkten ze de grond, voornamelijk om te voorzien in de eigen behoeften.

Na 1850 veranderde de Nederlandse landbouw snel. Doordat in Europa het basisvoedsel (graan en aardappelen) steeds goedkoper werd, hadden meer Europeanen geld voor producten die voorheen voor de ‘gewone man’ onbetaalbaar waren, zoals vlees, zuivel, groenten en fruit. Nederlandse landbouwers speelden in op die toenemende vraag, door meer nadruk te leggen op de export. De steeds betere vervoersmogelijkheden, zoals stoomschepen en treinen, maakten dat mogelijk.
van stapelmarkt naar transitohandel 
  • Stapelmarkt= opslag in pakhuizen

  • Transitohandel= doorvoerhandel

  • Na 1870 groeien havens van
 Antwerpen, Rotterdam en Amsterdam

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nederland industrialiseert laat 
  • Pas vanaf 1870
  • Handel blijft voor veel investeerders belangrijk: weinig vertrouwen in de industrie
  • Geen geschikte grondstoffen voor industrie.

Slide 13 - Tekstslide

Rond 1780 begon in Engeland de Industriële Revolutie. Vanaf 1800 volgden België, Noord-Frankrijk en, iets later, Duitsland. In Nederland bleef de nijverheid in de eerste helft van de negentiende eeuw kleinschalig. Er werd weinig geëxporteerd. Ondernemers werkten zoals de vorige generaties ook hadden gewerkt: ambachtelijk. Het beroemde Delfts blauwe aardewerk werd bijvoorbeeld op vrijwel dezelfde wijze gemaakt als twee eeuwen eerder.

Ondernemingen die wél met behulp van stoommachines op massaproductie probeerden over te gaan, mislukten meestal. Het duurde lang voordat stoommachines zo goed werkten dat ze net zo betrouwbaar en goedkoop in gebruik waren als de wind- en watermolens. Het feit dat steenkool moest worden geïmporteerd, remde de industrialisatie ook af. Na 1850 kwam de industrialisatie in Nederland wél op gang. Op het platteland begonnen ondernemers bedrijven die agrarische grondstoffen verwerkten. In Oost- en Zuid-Nederland, waar de lonen lager waren dan in het westen, ontstonden arbeidsintensieve industrieën, zoals de katoenindustrie in Twente, de wolindustrie in Tilburg en de leerlooierijen in Noord-Brabant. In Holland ontstond vooral kapitaalintensieve industrie, zoals scheepsbouw en machinefabrieken.

Slide 14 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk vrijdag
H1: t/m paragraaf 5 af en vragen bedenken

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het eind van deze presentatie kun je uitleggen welke veranderingen zich in de negentiende eeuw in Nederland op het gebied van landbouw, industrie en handel voor deden?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Veranderingen door 
de stoommachine 




  • Leegpompen van mijnen, waardoor je dieper de grond in kunt (grondstoffen)
  • Oude energiebronnen (wind-, spier- en waterkracht) worden langzaam vervangen
  • Stoommachine is overal te plaatsen, niet alleen aan het water







Doordat de vraag naar delfstoffen (ijzer en steenkool voor de machines) sterk toenam, moest er steeds dieper worden gegraven. Met stoommachines werd het grondwater weggepompt.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk begrip hoort bij deze betekenis:
Periode van grote en snelle verandering in West-Europa door de komst van industrie; deze periode duurde van 1760 tot 1850.
A
Industrialisatie
B
Kapitalisme
C
Industriële revolutie
D
Monarchie

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is industrialisatie?
A
Een periode van grote en snelle verandering door de komst van industrie.
B
Het ontstaan van industrie (fabrieken) in een gebied waar eerst vooral landbouw was.
C
Een speciale dans.
D
Mensen die in fabrieken werken.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een van de belangrijkste uitvindingen van de revolutie?
A
stoommachine
B
ploeg
C
straatverlichting
D
dienstensector

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welk land begon de Industriële revolutie?
A
Frankrijk
B
Engeland
C
Nederland
D
Duitsland

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Rond 1800 werkten de meeste mensen in Nederland in de:
A
landbouw
B
handel
C
industrie
D
diensten

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke beroepen begon de Industriele revolutie?

A
Handel en Nijverheid
B
Handel en Landbouw
C
Landbouw en textiel
D
Textiel en handel

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies