Een fout die heel vaak voorkomt is deze:
Het meisje die hier loopt, is erg aardig.
Zelfs op tv hoor je deze fout geregeld voorbij komen. Het moet natuurlijk zijn:
Het meisje dat daar loopt, is erg aardig.
Maar hoe weet je nu of je ‘die’ of ‘dat’ moet gebruiken? Dat heeft te maken met de lidwoorden ‘de’ en ‘het’.
Naar een het-woord verwijs je met ‘dat’:
Het boek dat…
Het papier dat…
Het water dat…
Naar een de-woord verwijs je met ‘die’:
De beer die…
De pizza die…
De stift die…
Vind je het lastig te onthouden welk verwijswoord je gebruikt voor een de-woord en een het-woord? Onthoud dan dan de laatste letter van het verwijswoord hetzelfde is als de laatste letter van het lidwoord:
Bij ‘het’ hoort ‘dat’.
Bij ‘de’ hoort ‘die’.
Lastige keuzes bij verwijswoorden: dat of wat?
Dan nog zo’n lastige. Wanneer gebruik je ‘dat’ en wanneer ‘wat’ als verwijswoord?
Het verwijswoord ‘dat’ gebruik je als je verwijst naar een zelfstandig naamwoord met ‘het’ als lidwoord.
Het kind dat daar zit, kan mooi schrijven.
Het verwijswoord ‘wat’ gebruik je in deze gevallen:
Als het verwijst naar woorden als ‘iets’, ‘niets’, ‘alles’, ‘dat’ en ‘datgene’:
Ik vind alles wat in de etalage ligt mooi.
Als het verwijst naar een hele zin.
Wij moesten uren wachten op de bus, wat we erg vervelend vonden.
Als het na een voorzetsel komt.
Hij moet boeten voor wat hij heeft gedaan.
Als het verwijswoord direct na een overtreffende trap komt. Dat zijn woorden als ‘mooiste’, ‘leukste’, ‘vervelendste’ en ‘heftigste’.
Dat is het leukste wat ik ooit heb gedaan.
Maar let op: als er achter de overtreffende trap nog een zelfstandig naamwoord komt, gebruik je ‘die’ of ‘dat’.
Broccoli is de lekkerste groente die ik ooit gegeten heb.
Oefenen met verwijswoorden
Weet jij nu helemaal hoe het zit? Dan is het tijd om te oefenen met verwijswoorden. De antwoorden van de opdrachten zijn onderaan de pagina te vinden.
Opdracht 1
Vul het juiste verwijswoord in. Kies uit: die, dat, wat.
Chris is een jongetje __ graag voetbalt.
Hij pakt daarvoor het liefst de bal __ hij van zijn opa heeft gekregen.
rolt namelijk het beste door het gras, _ hij erg fijn vindt.
Voetballen is volgens Chris de mooiste sport __ er bestaat!
Hij speelt intussen in het Nederlands jeugdelftal, __ zijn ouders erg bijzonder vinden.
Opdracht 2
Waarnaar verwijst het onderstreepte woord?
Paul verzamelt postzegels. Hij heeft er inmiddels al honderden.
‘Hij’ verwijst naar: _____________________________________
Voorzichtig haalt hij ze met een pincet van een natgemaakte envelop. Zo gaan de postzegels niet kapot.
‘ze’ verwijst naar: _________________________________
Ooit is er eentje kapot gegaan, wat Paul erg vervelend vond.
‘wat’ verwijst naar: ________________________________
Hij ging toen naar een reparateur. Die kon helaas niets meer voor de postzegel doen.
‘Die’ verwijst naar: _________________________________
Paul is zuinig op zijn verzamelde postzegels. Hij heeft ze allemaal in plastic mapjes gestopt.
‘ze’ verwijst naar: _____________________________________