Deel A Zorghotel toetsing

Zorghotel
DEEL A.
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Zorghotel
DEEL A.

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je al over zorghotel?
Minimaal 5 woorden.

Slide 2 - Woordweb

Zorghotel deel A
Gastvrijheid: Gastvrijheid betekent dat personeel een hartelijke en behulpzame houding heeft tegenover gasten.

Chronisch: Chronisch betekent de hele tijd, langdurig. Een chronische ziekte is een ziekte die niet meer overgaat.

Klantgericht: Klantgericht of klantvriendelijk wil zeggen dat de klant centraal staat. Het belang van de klant staat dus voorop. Alles is erop gericht dat klanten tevreden zijn over jouw product of dienst.



Slide 3 - Tekstslide

Revalidatie: Revalidatie is het proces van herstel zodat je je weer zo goed mogelijk zelf kunt bewegen. 

Facilitaire medewerker: Een facilitair medewerker is iemand die in een groothuishouding verschillende ondersteunende taken kan uitvoeren zoals werkzaamheden in de keuken of schoonmaak- en onderhoudswerkzaamheden binnen een instelling.

Slide 4 - Tekstslide

 Frituren: Gerechten gaar maken door deze in een open pan met hete olie of heet vet onder te dompelen.
Bakken: Vlees of vis gaar maken in een open pan met een klein beetje margarine, boter of olie.


Slide 5 - Tekstslide

Fruiten: Het zachtjes bakken van gefruite uitjes bijvoorbeeld een ui in een open pan met een beetje margarine.

 Braden: Vlees gaar maken in een gesloten pan met heet vet. 

Slide 6 - Tekstslide

 Gratineren: Een goudbruin korstje aanbrengen op een gerecht door een laagje geraspte kaas snel te verhitten in de oven.

  • Smoren: Gerechten in een gesloten pan zachtjes gaar maken in ‘eigen’ vocht met een beetje margarine.

Slide 7 - Tekstslide

Grilleren: Gerechten gaar maken door een Gegrilde kip, gegrilde paprika’s sterke stralende warmte.
Roerbakken:Groenten of vlees snel beetgaar maken door het gerecht te verhitten en om te scheppen op hoog vuur in een open pan met een beetje olie.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Roux
Roux: Een roux is de basis voor een saus of een soep; hiervoor moet je water binden met bloem en boter.

Binden met een roux: Vloeistof dikker maken door gelijke hoeveelheden margarine en bloem te mengen met vocht, zoals water, melk of bouillon.


Slide 10 - Tekstslide

Wat is een roux?
A
manier van binden met boter en bloem
B
manier van binden met gelatine
C
manier van binden met maïzena
D
manier van binden met vermicelli of rijst

Slide 11 - Quizvraag

Snijvormen
Brunoise:  is voedsel snijden in kleine blokjes van 4 x 4 x 4 millimeter.

Chinoise:  is voedsel snijden in ruitvorm (de vorm van wybertjes). 

Julliene:  in het model reepjes meestal 1 bij 1 mm en 3 a 4 centimeter lang. Dun gesneden reepjes. 

Slide 12 - Tekstslide

De snijtechniek chinoise is in de vorm van . . .. .. .
A
Chinese ruitjes.
B
Grote blokjes van 2cm.
C
Kleine blokjes van 3mm.
D
Reepjes van 3mm.

Slide 13 - Quizvraag

Consistentie: Consistentie is de dichtheid of stevigheid van vloeistoffen, bijvoorbeeld van een saus. 
Salmonellabacterie:  is een bacterie die vaak in rauwe kip of vies drinkwater voorkomt en die voedselvergiftiging veroorzaakt.


Slide 14 - Tekstslide

THT datum: THT is de afkorting van 'ten minste houdbaar tot' en het betekent dat na de datum die erbij staat het product minder van kwaliteit wordt.

Houdbaarheidsdatum: Een houdbaarheidsdatum geeft aan tot wanneer een product (voedsel of geneesmiddelen) houdbaar is. De THT-datum staat op niet-bederfelijke producten. THT betekent: ten minste houdbaar tot. Tot die datum is de kwaliteit (mits ongeopend en op een goede manier bewaard) gegarandeerd. De TGT-datum staat op bederfelijke producten. TGT betekent: te gebruiken tot. Voedselproducten kun je na de TGT-datum niet meer gebruiken.

Slide 15 - Tekstslide

THT betekent.....
A
Ten minste houdbaar tot
B
ten minste toepassen
C
tot houden toe
D
toch houden tot

Slide 16 - Quizvraag

Leg het verschil uit tussen THT en TGT

Slide 17 - Open vraag

Manieren binden met roux: 
  •  binden met een roux
  • binden met zetmeel houdend bindmiddel
  • binden met gelatine
  • binden met ei
  •  binden met vermicelli. 

Slide 18 - Tekstslide

Volgorde desinfecteren handen:

  1. Breng handendesinfectans aan op droge handen.
  2. Neem zoveel handendesinfectans dat het kuiltje van één hand is gevuld.
  3. Wrijf het desinfectans goed over het gehele handoppervlak tot de handen droog zijn.
  4. Zorg dat de vingertoppen, de duimen en het gebied tussen de vingers goed met het desinfectans in aanraking komen.
  5. Wrijf de handen net zo lang tot ze droog zijn.

Slide 19 - Tekstslide

Communiceren
 Non-verbaal gedrag:  een manier van communiceren waarbij je niet praat, maar gebaren en intonatie gebruikt. Voorbeelden van non-verbale communicatie zijn ja knikken, lachen, knipogen en nee schudden.


Verbaal gedrag: is met woorden communiceren. Dit doe je door te schrijven of te praten. 

 
 

Slide 20 - Tekstslide

verbaal of non-verbaal?
De eigenaar van het sportcentrum belt met de aannemer over de verbouwing.
A
verbaal
B
non-verbaal

Slide 21 - Quizvraag

Verbaal of Non-verbaal

De sportinstructeur steekt zijn duim op naar een klant die op de loopband loopt.
A
Verbaal
B
Non-verbaal

Slide 22 - Quizvraag

Wat heb je geleerd?

Slide 23 - Woordweb