Kwetsbare ouderen schoolweek 8 (theorie)

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Kwetsbare ouderen
Vak; theorie
Schoolweek; 8

Slide 2 - Tekstslide

Even terug naar de opdrachten van vorige week, schoolweek 7..OEPS....
Jullie hebben vorige week een opdracht gekregen in de klas, weet je nog?
Het heeft te maken met kwetsbaarheid...





Slide 3 - Tekstslide

Kwetsbaarheid en zorgverlening
In het algemeen neemt kwetsbaarheid toe naarmate een mens ouder wordt. Kwetsbaar ben je niet van de ene op de andere dag. Dit proces verloopt geleidelijk. Welke zorg iemand nodig heeft, hangt af van hoe ver de kwetsbaarheid is gevorderd..

Slide 4 - Tekstslide

Mate van kwetsbaarheid;
Bij iemand die nog niet kwetsbaar is, is eventuele zorg en ondersteuning gericht op gezondheidsbevordering en preventie. Kortom, de zorg is erop gericht om de algemene gezondheid te verbeteren en ziekten en verzwakking te voorkomen. 
Denk aan de griepprik die ouderen jaarlijks kunnen krijgen.


Wanneer de oudere een vermindering van zijn lichamelijke reserves begint te ervaren, is zorg erop gericht om kwetsbaarheid te voorkomen of zo veel mogelijk uit te stellen
Denk aan het volgen van fysiotherapie waarmee de oudere langer goed ter been blijft.


Bij een beginnende kwetsbaarheid is zorg erop gericht deze kwetsbaarheid zo veel mogelijk te verminderen
De oudere krijgt bijvoorbeeld hulp bij algemene dagelijkse handelingen thuis, zoals het aankleden in de ochtend of hulp bij het douchen.


Een oudere die in hoge mate kwetsbaar is geworden, heeft zorg en ondersteuning nodig die de negatieve gevolgen van kwetsbaarheid zo veel mogelijk voorkomt of uitsteltOpname zorgcentrum 

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer de oudere een vermindering van zijn lichamelijke reserves begint te ervaren, is zorg erop gericht....
A
op gezondheidsbevordering en preventie
B
deze kwetsbaarheid zo veel mogelijk te verminderen
C
om kwetsbaarheid te voorkomen of zo veel mogelijk uit te stellen
D
de negatieve gevolgen van kwetsbaarheid zo veel mogelijk voorkomt of uitstelt

Slide 6 - Quizvraag

Bij iemand die nog niet kwetsbaar is, is eventuele zorg en ondersteuning gericht op..
A
om kwetsbaarheid te voorkomen of zo veel mogelijk uit te stellen
B
de negatieve gevolgen van kwetsbaarheid zo veel mogelijk voorkomt of uitstelt
C
deze kwetsbaarheid zo veel mogelijk te verminderen
D
op gezondheidsbevordering en preventie

Slide 7 - Quizvraag

Een oudere die in hoge mate kwetsbaar is geworden, heeft zorg en ondersteuning nodig....
A
die de negatieve gevolgen van kwetsbaarheid zo veel mogelijk voorkomt of uitstelt
B
en is zorg erop gericht deze kwetsbaarheid zo veel mogelijk te verminderen
C
waarbij zorg en ondersteuning gericht op gezondheidsbevordering en preventie
D
die gericht is op gezondheidsbevordering en preventie en dagbesteding

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Video

Waar denk je aan bij dagbesteding voor ouderen?

Slide 10 - Woordweb

Dagbesteding kan ouderen op diverse manieren helpen om een invullen aan hun tijd te geven. Het hangt af van de individuele behoefte van de oudere op welke leefgebieden de nadruk ligt. Vooral zingeving, sociale relaties, gezondheidsbevordering en participatie in de samenleving zijn belangrijke thema’s.

Slide 11 - Tekstslide

7 leefgebieden;
- zingeving
-wonen
- financiën
- sociale relaties
- psychische gezondheid
- lichamelijke gezondheid
- werk en activiteiten (dagbesteding)



Slide 12 - Tekstslide

Noem een voorbeeld bij elk leefgebied...

Slide 13 - Open vraag

Dagbesteding bij een zorginstelling
Ouderen die nog geen of een beginnende kwetsbaarheid ervaren, kunnen met relatief weinig begeleiding in hun eigen woonomgeving deelnemen aan activiteiten. Wanneer hun kwetsbaarheid toeneemt, kan meer ondersteuning gewenst zijn. De oudere kan dan bijvoorbeeld terecht bij een zorginstelling die dagbesteding biedt voor ouderen die nog thuis wonen. De oudere komt hier dan ’s ochtend aan en gaat aan het einde van de middag weer naar huis. Het aantal dagen dat een cliënt per week bij deze dagbesteding komt, verschilt per persoon. De meeste cliënten maken er twee tot drie dagen per week gebruik van.

Slide 14 - Tekstslide

De inhoud van de activiteiten en de mate van zelfstandigheid bij de uitvoering worden afgestemd op het niveau van de cliënten. 
Cliënten met psychiatrische klachten zullen bijvoorbeeld redelijk zelfstandig activiteiten kunnen uitvoeren, maar hebben vaak wel enige aansturing of motivatie door een begeleider nodig. 

Cliënten met een geheugenstoornis hebben vaak juist praktische begeleiding nodig bij het uitvoeren van een handeling.

Slide 15 - Tekstslide

Activiteiten;
-> Bewegingsactiviteiten

-> Ontspanningsactiviteiten

-> Spelactiviteiten

-> Hobby-activiteiten

-> Muzikale activiteiten

-> Bakken en koken

-> Deelnemen aan gespreksgroepen over diverse relevante onderwerpen

Slide 16 - Tekstslide

Dagbesteding in fasen
Aanmeldfase-> intakefase -> startfase en analysefase-> planningsfase en uitvoeringsfase -> evaluatiefase -> uitstroomfase

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Cliënten met dementie
Tijdens je werk in de zorg voor ouderen ontmoet je regelmatig cliënten met dementie. Deze cliënten hebben in toenemende mate moeite om de regie over hun leven te voeren en om in hun eigen behoeften te voorzien. Om deze cliënten te kunnen begeleiden en verzorgen, moet je weten wat dementie precies is, wat de oorzaken van dementie zijn en hoe het proces van achteruitgang kan verlopen.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

WAT BETEKENT DEMENTIE OOK?
Niet meer;

Slide 21 - Open vraag

Uit hoeveel lagen bestaat ons brein?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 22 - Quizvraag

Vanaf welk levensjaar is ons brein volgroeid?
A
24
B
21
C
27
D
22

Slide 23 - Quizvraag

Wat voor functie heeft ons boven brein?
A
Emotioneel (spontaan en impulsief gedrag)
B
Rationeel (denken en kiezen)

Slide 24 - Quizvraag

Wat ontstaat er als je beeld en prikkels samenvoegt?
A
Een handeling
B
Een situatie

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde?
A
prikkels, beeld, situatie, handelen en gedrag
B
beeld, prikkels, situatie, gedrag en handelen

Slide 26 - Quizvraag

Wat gebeurd er bij dementie?

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Video

Dementie is de naam voor een combinatie van symptomen (een syndroom), waarbij de verwerking van informatie in de hersenen is verstoord.
Eén op de vijf mensen krijgt dementie. De kans is voor vrouwen groter dan voor mannen, namelijk één op de drie vrouwen. Hoe ouder mensen worden, des te groter is de kans dat zij dement worden: boven de 90 jaar heeft 40% van de mensen een vorm van dementie.

Dementie komt vooral voor bij ouderen en leidt tot een steeds grotere verstandelijke achteruitgang. Uiteindelijk zal het totale functioneren (lichamelijk, cognitief, sociaal en praktisch) verstoord raken.

Slide 29 - Tekstslide

Er zijn ruim vijftig hersenziekten die kunnen bijdragen aan het krijgen van dementie. De meest voorkomende vormen zijn:
ziekte van Alzheimer
vasculaire dementie (door bloedvatschade)
fronto-temporale dementie
Lewy-body-dementie

Slide 30 - Tekstslide

Zelfstandige opdracht;
Mindmap!
De docent vormt vier groepjes die elke vorm, zie vorige dia, uit gaan werken.
Het groepje werkt hierin samen.
In de mindmap komen kenmerken, fasen, niveaus etc.etc naar voren en is het voor de andere studenten een leermiddel!

Slide 31 - Tekstslide

Wanneer wordt de diagnose gesteld?
Geheugenstoornissen

Een (of meer) van de volgende cognitieve stoornissen:

Afasie

Apraxie

Agnosie

Stoornis in uitvoerende functies

Slide 32 - Tekstslide

Wat zijn geheugenstoornissen?
A
een psychose, die continue terugkomt
B
een goed vermogen om nieuwe informatie eigen te maken
C
een verminderd vermogen om nieuwe informatie te leren of zich eerder geleerde informatie te herinneren
D
een tactiek om eerder geleerde informatie weer terug te brengen

Slide 33 - Quizvraag

Wat is een cognitieve stoornis?
A
zijn denkstoornissen. Een cliënt met een cognitieve stoornis heeft moeite om nieuwe informatie te onthouden, heeft problemen met spreken of met normale dagelijkse handelingen, zoals zich aankleden
B
zijn allerlei stoornissen. Een cliënt met een cognitieve stoornis heeft moeite om nieuwe informatie te onthouden, heeft problemen met spreken of met normale dagelijkse handelingen, zoals zich aankleden
C
zijn bewegingsstoornissen. Een cliënt met een cognitieve stoornis heeft moeite om nieuwe informatie te onthouden, heeft problemen met spreken of met normale dagelijkse handelingen, zoals zich aankleden
D
zijn lichamelijke stoornissen. Een cliënt met een cognitieve stoornis heeft moeite om nieuwe informatie te onthouden, heeft problemen met spreken of met normale dagelijkse handelingen, zoals zich aankleden

Slide 34 - Quizvraag

Wat is afasie?
A
Bewegingsstoornis
B
Taalstoornis
C
Denkstoornis
D
Hoorstoornis

Slide 35 - Quizvraag

Wat is apraxie?
A
een verminderd vermogen om taalkundige handelingen uit te voeren ondanks intacte taalkundige functies
B
een verminderd vermogen om alle handelingen uit te voeren ondanks intact lichaam
C
een verminderd vermogen om psychische handelingen uit te voeren ondanks intacte psychische functies
D
een verminderd vermogen om motorische handelingen uit te voeren ondanks intacte motorische functies

Slide 36 - Quizvraag

Wat is agnosie?
A
het onvermogen om objecten te herkennen of thuis te brengen ondanks intacte sensorische functies
B
het vermogen om objecten te herkennen of thuis te brengen met intacte sensorische functies

Slide 37 - Quizvraag

Slide 38 - Video

Slide 39 - Video

Slide 40 - Video