V1 Schrijfvaardigheid feedback

Welkom V1AT
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom V1AT

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Huiswerkopdracht nakijken
  3. Formatieve schrijfopdracht maken
  4. Grammatica oefenen
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Beoordelen tekst
1. Geef de titel een cijfer van 1 -10. Leg uit waarom. 
2. Heeft de tekst tussenkopjes? Zo ja, zijn ze passend? Leg je antwoord uit. 
3. Is de tekst duidelijk verdeeld in inleiding - middenstuk - slot? Waarom wel of niet? 
4. Heeft het slot een uitsmijter? Geef de uitsmijter een cijfer van 1- 10. Leg uit waarom. 
5. Is de tekst verdeeld in alinea's? En heeft elke alinea minimaal 3 zinnen? 
6. Heeft de tekst verbindingswoorden/signaalwoorden? 

Slide 4 - Tekstslide

Formatieve schrijfopdracht
Maak opdr 8 b op blz 169 in Word op je laptop. Houd een lettergrootte van 12 aan. Als je klaar bent, print je de opdracht uit. Vergeet je naam er niet bij te zetten!

Slide 5 - Tekstslide

Welke zinsdelen ken je? Schrijf ze op als afkorting in hoofdletters in 1 antwoord.

Slide 6 - Open vraag

Ontleed de zin. Sleep de zinsdelen naar de juiste benamingen.
Tekst
wwg
ond
mv
lv
bwb
Aan wie
zal
de president
de medaille
straks
geven?

Slide 7 - Sleepvraag

Ontleed de zin. Sleep de zinsdelen naar de juiste benamingen.
wwg
ond
mv
lv
bwb
Onderweg
heeft
zij
een high-five
haar zus
gegeven.

Slide 8 - Sleepvraag

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Op
maandag
zit
Flora
aan
de
kassa.

Slide 9 - Sleepvraag

Welke woordsoorten ken je?

Slide 10 - Open vraag

Je gaat woordsoorten benoemen. Zet de woorden op de juiste plek in het tabel.
hww en zww
blw
znw
bnw
vz
Ik
moet
de
haren
van
jouw
hond
kammen
zwarte

Slide 11 - Sleepvraag

Woordsoortbenoeming
zww
olw
bnw
znw
vz
bw
Rens
collecteert
voor
een
goed
doel.
morgen

Slide 12 - Sleepvraag

Opdracht 7 zinsdelen
a Pv: remde. Ond: Max Verstappen. Wwg: remde. Bwb: Met veel risico; vlak voor de bocht; op het natte asfalt; achter zijn voorganger.
b Pv: zou. Ond: Schumacher. Wwg: zou hebben gedaan. Lv: het. Bwb: nooit; op deze manier.
c Pv: werd. Ond: Het bedrijf. Wwg: werd gered. Bwb: van de financiële ondergang; ternauwernood.
d Pv: viel. Ond: nog niets. Wwg: viel te zeggen. Bwb: Over het resultaat van het proefwerk.
e Pv: zal. Ond: De Brexit. Wwg: zal uitlopen. Bwb: op een debacle; volgens sommige experts.
f Pv: stuurde. Ond: Bart. Wwg: stuurde. Lv: een klachtenmail. Bwb: naar de rector; namens heel klas 2C.
g Pv: heeft. Ond: Melania. Wwg: heeft getrouwd. Lv: een steenrijke man. 
h Pv: houden. Ond: jullie. Wwg: houden je bezig. Bwb: met jullie eigen zaken; Waarom; niet.
i Pv: liet. Ond: de premier. Wwg: liet zich op de kast jagen (werkwoordelijke uitdrukking). Bwb: Dankzij zijn goede mediatraining; niet. 
j Pv: wordt. Ond: Een Rotterdamse belastingadviseur. Wwg: wordt vervolgd. Bwb: voor oplichting.

Slide 13 - Tekstslide

Aan het werk
Maak opdr 7 op blz 153. Schrijf de hele zin op, onderstreep de pv, zet strepen tussen de zinsdelen en benoem ze als: WWG, OW, LV, MV en BWB.

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 7 woordsoorten
a met = vz, veel = bnw, risico = znw, remde = zww, Max = znw, Verstappen = znw, vlak = bw, voor = vz, de = blw, bocht = znw, op = vz, het = blw, natte = bnw, asfalt = znw, achter = vz, zijn = hoef je nog niet te weten, voorganger = znw
b Schumacher = znw, zou = hww, het = blw, nooit = bw, op = vz, deze = hoef je nog niet te weten, manier = znw, hebben = hww, gedaan = zww
c het = blw, bedrijf = znw, werd = hww, tenauwernood = bw, gered = zww, van = vz, de = blw, financiële = bnw, ondergang = znw
d over = vz, het = blw, resultaat = znw, van = vz, het = blw, proefwerk = znw, viel = zww, nog = bw, niets = bw, te = bw, zeggen = zww
e de = blw, Brexit = znw, zal = hww, volgens = vz, sommige = bnw, experts = znw, op = vz, een = olw, debacle = znw, uitlopen = zww

Slide 15 - Tekstslide

Formatieve schrijfopdracht
  • Jullie hebben een tekst geschreven. 
  • Eerder hebben jullie elkaar al feedback gegeven (aan de hand van onderstaande vragen). 
  • Ook ik heb jullie teksten bekeken.
  • Lees de feedback van je klasgenoot en mijn feedback en vul het reflectieformulier in. 
  • Klaar met invullen? Lever hem bij mij in en ga nog even in je leesboek lezen.
1. Geef de titel een cijfer van 1 -10. Leg uit waarom. 
2. Heeft de tekst tussenkopjes? Zo ja, zijn ze passend? Leg je antwoord uit. 
3. Is de tekst duidelijk verdeeld in inleiding - middenstuk - slot? Waarom wel of niet? 
4. Heeft het slot een uitsmijter? Geef de uitsmijter een cijfer van 1- 10. Leg uit waarom. 
5. Is de tekst verdeeld in alinea's? En heeft elke alinea minimaal 3 zinnen? 
6. Heeft de tekst verbindingswoorden/signaalwoorden? 

Slide 16 - Tekstslide

Schrijfopdracht voor een cijfer
  • Je gaat voor deze schrijfopdracht een recensie schrijven over het boek dat je deze periode gelezen hebt. 
  • In deze tekst probeer je leeftijdsgenoten enthousiast te maken voor jouw boek. 
  • De titel is De aanrader van april: (de titel van jouw boek).

Slide 17 - Tekstslide

Schrijfopdracht voor een cijfer
  • Let bij het schrijven op opbouw van je tekst, dus de indeling inleiding, kern, slot. 
  • In de inleiding trek je de aandacht van de lezer en introduceer je het onderwerp.
  • In de kern leg je uit wat je zo leuk en interessant vond aan het boek (geef minimaal vier argumenten (alinea’s) en zorg dat je duidelijke voorbeelden geeft uit het boek).
  1. Een van de argumenten moet gaan over de personen in het boek.
  2. Een ander argument moet gaan over de gebeurtenissen in het boek.
  3. Een argument moet gaan over de opbouw van het boek.
  4. Een argument moet gaan over het taalgebruik in het boek.
  • Gebruik voor de argumenten duidelijke verbindingswoorden/signaalwoorden!
  • In het slot gebruik je een conclusie of samenvatting én een uitsmijter.

Slide 18 - Tekstslide

Schrijfopdracht voor een cijfer
  • Onderaan de opdracht komt je naam, school en klas te staan. 
  • Ook vermeld je daar het aantal woorden: tussen de 200 en 300!
  • Helemaal aan het einde van de opdracht geef je antwoord op de volgende vraag: wat heb je anders/beter gedaan bij deze opdracht dan bij de formatieve schrijfopdracht? (minimaal 25 woorden, deze woorden tellen niet mee voor het grote totaal van 200-200 woorden)
  • Voor deze opdracht kun je gebruik maken van par. 39, 25, 26, 40 en 41.
  • Je slaat je bestand op als Word-document. 
  • De opdracht lever je in via SOM. --> Weten jullie hoe dat moet? 




Slide 19 - Tekstslide

Waar word je nou op beoordeeld?
Je tekst voldoet aan de volgende eisen: 
  • de tekst heeft de indeling inleiding-kern-slot
  • in de inleiding van de tekst wordt de aandacht van de lezer getrokken en het onderwerp geïntroduceerd (je gelezen boek)
  • de kern bestaat uit meerdere alinea's waar elke alinea zijn eigen deelonderwerp heeft en bestaat uit minimaal 3 zinnen
  • in het slot van de tekst staat een conclusie of samenvatting en een uitsmijter
  • de zinnen en alinea's zijn logisch en er is gebruikgemaakt van verbindings-/signaalwoorden
  • de tekst is geschreven in correct en verzorgd Nederlands

Slide 20 - Tekstslide

Je hebt nu gezien waar je op wordt beoordeeld. 
Hoe zou je de volgende teksten dan beoordelen? 
Welke tekst komt op nummer 1, welke op 2 en welke op 3?
1.
2.
3.

Slide 21 - Sleepvraag

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: woensdag 22 maart
  • Repetitie grammatica 
  • Leren p. 22, 24, 26, 28, 82, 84, 86, 88, 90, 92, 146, 148 en 152
  • Bestuderen gemaakte opdrachten



Slide 22 - Tekstslide