Fictie en Non-fictie klas 4

Welkom

Ga rustig zitten (plattegrond).
Staat je telefoon uit?
Is je telefoon uit het zicht?
Pak je boek en pen.
Wacht rustig tot de les begint.
Chef’Special, Tom Odell, Kraantje Pappie en nog véél meer: dit zijn alle topacts die naar Glazen Huis komen
Nijmegen kan zich opmaken voor een week vol topmuziek. Zondag start 3FM Serious Request op de Grote Markt. Vanaf dan komen er acht dagen op rij grote artiesten naar het Glazen Huis. 
Daan Rieken 12-12-23

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom

Ga rustig zitten (plattegrond).
Staat je telefoon uit?
Is je telefoon uit het zicht?
Pak je boek en pen.
Wacht rustig tot de les begint.
Chef’Special, Tom Odell, Kraantje Pappie en nog véél meer: dit zijn alle topacts die naar Glazen Huis komen
Nijmegen kan zich opmaken voor een week vol topmuziek. Zondag start 3FM Serious Request op de Grote Markt. Vanaf dan komen er acht dagen op rij grote artiesten naar het Glazen Huis. 
Daan Rieken 12-12-23

Slide 1 - Tekstslide

Wat ga je leren?
  • Verschil fictie  en non -fictie
  • Verschillende verhaalsoorten (genres) benoemen en argumenteren.
  • Onderscheid tussen hoofdpersoon en bijpersoon in een tekst herkennen.
  • Verschil kenmerken en eigenschappen van een persoon.
  • Verschil uiterlijke kenmerken en innerlijke eigenschappen.
  • Realistisch-niet-realistisch.

Slide 2 - Tekstslide

Boek blz. 154-155 Kader.
Boek blz. 206-207 Basis.

Slide 3 - Tekstslide

Bekijk het filmpje
  • Verschil fictie  en non -fictie
Let op:
het verschil heeft niks te maken of het op waarheid is gebaseerd!

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

           Doel fictie
de schrijver wilt de lezer
- amuseren
- ontspanning te geven
- tijdje uit de werkelijke wereld
   te halen
- het boek is uit en je hebt mooie herinnering

          Doel non-fictie
de schrijver wilt de lezer
- iets laten doen.
- inspannen: lezen + daarna
   iets mee doen



Slide 6 - Tekstslide

Opbouwschema van verhalen
Beginsituatie
Dieptepunt
Slot
Ontstaan van probleem
Steeds meer moeilijkheden
Langzame verbetering

Slide 7 - Tekstslide

volgende slide
sleep het juiste pictogram naar het juiste verhaalsoort/genre

Slide 8 - Tekstslide

dystopie
studieboeken
biografie
kookboeken
avonturen verhaal
griezel
reisboeken
non-fictie
fictie

Slide 9 - Sleepvraag


A
fictie
B
non-fictie

Slide 10 - Quizvraag

Genre
Genre is een verzameling van verhalen die tot dezelfde soort horen. Voorbeelden van genres:
avonturenroman;
historische roman;
liefdesroman;
oorlogsroman;
psychologische roman;
science fiction.

Slide 11 - Tekstslide

Genres /verhaalsoorten
Om een genre van een boek te herkennen wordt met een pictogram (aan de de zijkant van een het boek) aangeduid.

Slide 12 - Tekstslide

volgende slide
sleep juiste pictogram naar juiste verhaalsoort/genre

Slide 13 - Tekstslide

oorlog/verzet
fantasie
sport
spanning (misdaad)
humoristisch
griezel
detective

Slide 14 - Sleepvraag

Personages
Hoofdpersoon
  • Belangrijkste personage in een verhaal. 
  • Meestal één hoofdpersoon. Maar soms ook meer. 

Slide 15 - Tekstslide

Personage - hoofdpersoon
  • je weet wat hij denkt en voelt;
  • je weet wat zijn karaktereigenschappen zijn;
  • hij maakt een karakterontwikkeling door.
- round characters!

Slide 16 - Tekstslide

Personages
Hoofdpersoon:
  • Wordt uitgebreid beschreven: je leest wat deze persoon denkt en voelt.
  • Heeft meestal een probleem of opdracht in het verhaal dat opgelost of volbracht moet worden. 

Slide 17 - Tekstslide

Personage - bijpersoon
  • je weet gedachten en gevoelens niet;
  • ze veranderen niet;
  • ze reageren vaak voorspelbaar.
- flat characters!

Slide 18 - Tekstslide

Hoofd-en bijpersoon
Hoofdpersonen
  • krijg je veel informatie over, leer je dus goed kennen;
  • je weet wat hij/zij denkt of voelt;
  • je weet wat zijn/haar karaktereigenschappen zijn;
  • je weet hoe hij/zij eruitziet;
  • je weet wat zijn/haar leefomstandigheden zijn;
  • je weet de ontwikkeling van de hoofdpersoon.
Bijpersoon:
  • krijg je minder informatie over;
  • je weet niet wat hij/zij denkt of voelt;
  • kan zich verder ontwikkelen.

Slide 19 - Tekstslide

Realistisch
  • Een verzonnen verhaal kan lijken op de werkelijkheid. 
  • Een verhaal is realistisch als het lijkt op de werkelijkheid, geloofwaardig is en geen fantasie-elementen bevat. 

Slide 20 - Tekstslide

Niet-realistisch
  • Als er dingen voorkomen in een verhaal die niet geloofwaardig zijn. 
  • Of als er fantasie-elementen voorkomen zoals: tovenaars, zombies en aliëns. 

Slide 21 - Tekstslide

Realistische of niet-realistische fictie 
Fictie = een verhaal dat verzonnen is.
Realistische fictie = fictie gebeuren wel dingen die in de werkelijkheid ook kunnen gebeuren. Een verhaal is realistisch als de gebeurtenissen in een verhaal net echt lijken en als de verhaalpersonen net zo reageren als echte mensen.
Niet-realistische fictie = fictie waar zo veel fantasie in zit dat ze in het echt nooit kunnen gebeuren.  Bijvoorbeeld griezelverhalen en fantasieverhalen gebeuren bijvoorbeeld dingen die in het echt niet mogelijk zijn

Slide 22 - Tekstslide

Beoordelingswoorden
Wat het verhaal met je doet:
  • Spannend - saai
  • Duidelijk - verwarrend
  • Humoristisch - zonder humor
  • Veel actie - gebeurt weinig in
  • Verdrietig - vrolijk

Slide 23 - Tekstslide

Beoordelingswoorden
Realistisch of niet-realistisch?
  • Geloofwaardig - ongeloofwaardig
  • Herkenbaar - niet herkenbaar
  • Levensecht - bedacht
  • Kan echt gebeuren - kan niet echt gebeuren

Slide 24 - Tekstslide

Vertelperspectief
Een verhaal kan vanuit verschillende standpunten geschreven worden:
  • Ik-perspectief.
  • Hij-/zij-perspectief
  • Alwetende verteller
  • Wisselend perspectief

Slide 25 - Tekstslide

Vertelperspectief
Ik-perspectief
  • De gebeurtenissen worden verteld vanuit de ik-vorm. 
  • Je zit als het ware in het hoofd van de ik-persoon.

Slide 26 - Tekstslide

Vertelperspectief
Hij-/zij-perspectief
  • De gebeurtenissen worden in de hij- of zij-vorm verteld. 
  • Let op: een schrijver kan ook een wisselend perspectief gebruiken. Dan wisselen verschillende personen elkaar af. 

Slide 27 - Tekstslide

Wat is een gesloten einde?

Slide 28 - Open vraag

Wat is een open einde?

Slide 29 - Open vraag

Filmtrailer 'De tweeling'
Bekijk de filmtrailer en beantwoord de vragen

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Wat gebeurt er in deze trailer met de tijd?
A
grote stukken tijd overgeslagen
B
er wordt vooruit gekeken naar de toekomst (flash-forward)
C
je ziet steeds flashbacks naar het verleden

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het doel van dit tijdseffect?
A
er wordt meer spanning in het verhaal gebracht
B
de film kan het verhaal van een heel leven vertellen
C
de film laat zien wat de oorzaak is van een bepaalde situatie

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Video

Tijd
Hoe verloopt het verhaal?
  • chronologisch;
- van begin naar eind
  • voorgeschiedenis;
- midden in het verhaal
  • niet-chronologisch;
- van eind naar begin

Slide 35 - Tekstslide

Eind van een verhaal
Een verhaal kan op twee manieren eindigen:
  • gesloten;
- het verhaalprobleem is opgelost
  • open;
- sommige zaken zijn nog niet opgelost (zelf invullen)

Slide 36 - Tekstslide

Kijk naar het filmpje (2,2 minuut) en beantwoord de vraag op de volgende slide

 

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

Wat voor soort verhaal is het filmpje?
A
realistische fictie
B
100% fictie / fantasie
C
100% realistisch
D
50% fictie

Slide 39 - Quizvraag

Slide 40 - Tekstslide

Hoe is het begin van Kil?
A
inleidend begin
B
midden in de gebeurtenis

Slide 41 - Quizvraag

Uitdelen:

- verhalenbundel
- boekverslag
- filmverslag

Slide 42 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?
  • Verschil fictie  en non -fictie
  • Verschillende verhaalsoorten (genres) benoemen en argumenteren.
  • Onderscheid tussen hoofdpersoon en bijpersoon in een tekst herkennen.
  • Verschil kenmerken en eigenschappen van een persoon.
  • Verschil uiterlijke kenmerken en innerlijke eigenschappen.

Slide 43 - Tekstslide

Wat vond je van de les?
A
B
C
D

Slide 44 - Quizvraag