Herhaling Grammatica en Formuleren

Herhaling Grammatica en Formuleren

3hv
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling Grammatica en Formuleren

3hv

Slide 1 - Tekstslide

1) Beknopte bijzin (+ foutieve beknopte bijzin)
2) Samentrekkingen (+ foutieve samentrekking)
3) Foutieve verwijzing
4) Incongruentie

5) Ambiguïteit (vwo)

Slide 2 - Tekstslide

1) Beknopte bijzin (+ foutieve beknopte bijzin)

Een bijzin heeft een onderwerp en een persoonsvorm:
Terwijl ze aan hun ijsjes likten, liepen de meisjes over straat.

Een beknopte bijzin heeft geen onderwerp en geen persoonsvorm:
Likkend aan hun ijsjes liepen de meisjes over straat. 

Wat heeft de beknopte bijzin dan wel?
- Voltooid deelwoord
- Onvoltooid deelwoord 
- te + infinitief

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer gaat het fout?

Het gaat fout wanneer het denkbeeldige onderwerp van de beknopte bijzin niet gelijk is aan het onderwerp van de hoofdzin: 

Om u genoeg tijd te bieden voor uw inkopen sluiten de deuren van de winkel op kerstavond pas om 21.00. 

1. Wat is de beknopte bijzin?
2. Wat is het onderwerp van de hoofdzin?
3. Maak van de beknopte bijzin een gewone bijzin.
4. Is het (denkbeeldige) onderwerp van de beknopte bijzin hetzelfde?


Slide 4 - Tekstslide

Badend in het zweet snakte de hardloper naar een koud glas water.
A
Beknopte bijzin
B
Foutieve beknopte bijzin

Slide 5 - Quizvraag

De kwestie nog eens overwegend, bleek de zaak erg ingewikkeld.
A
Beknopte bijzin
B
Foutieve beknopte bijzin

Slide 6 - Quizvraag

Na een half uur gewacht te hebben, kwam de bus er eindelijk aan.
A
Beknopte bijzin
B
Foutieve beknopte bijzin

Slide 7 - Quizvraag

2. Samentrekkingen (+ foutieve samentrekkingen)

Als in een zin dezelfde woorden of zinsdelen twee keer voorkomen, kun je die woorden meestal een van beide keren weglaten. Dat heet samentrekking

Samentrekkingen komen voor op 3 niveaus:
1. Woordniveau: zon- en feestdagen, keukenstoel en -tafel
2. Woordgroepsniveau: dure ringen en armbanden, hoge en lage bergen.
3. Zinsniveau - een of meer zinsdelen die vaker voorkomen worden weggelaten: Iris gymt op zaterdag en Peter op zondag.
Je wilt en krijgt een mooi cadeautje. 

Slide 8 - Tekstslide

Wanneer gaat het fout?

Samentrekken mag alleen als aan drie voorwaarden wordt voldaan:

De weggelaten woorden hebben dezelfde
- dezelfde functie (zinsdeel/woordsoort)
- dezelfde betekenis
- hetzelfde getal (enkelvoud/meervoud)


Slide 9 - Tekstslide

Guus heeft hoge cijfers, maar er ook hard voor gewerkt.

Stap 1
Welke woorden zijn weggelaten?  Guus heeft

Stap 2
Bepaal functie, getal en betekenis van deze woorden in beide zinsdelen.

Zin 1                                               Zin 2  
betekenis  zelfde                        betekenis   zelfde
getal           zelfde                        getal            zelfde
functie       ow + pv/zww            functie        ow + pv/hww

Slide 10 - Tekstslide

De nieuwste film van Spielberg is prachtig en moet je gezien hebben.
A
Goed
B
Fout

Slide 11 - Quizvraag

Verbeter de zin:
De nieuwste film van Spielberg is prachtig en moet je gezien hebben.

Slide 12 - Open vraag

De auto was heel duur, maar wilde ik toch graag hebben.
A
Goed
B
Fout

Slide 13 - Quizvraag

Verbeter de zin:
De auto was heel duur, maar wilde ik toch graag hebben.

Slide 14 - Open vraag

3. Foutieve verwijzing

Met een verwijswoord wijs je terug naar een of meerdere woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent
Vaak is dit antecedent de kern van een zinsdeel

Als je verwijst, houd je rekening met het geslacht en het getal van de kern. 

Zie schema p. 92 (3h) of p. 62 (3v)

Slide 15 - Tekstslide

Met 'wat' verwijs je naar
- dat en datgene
- onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets, het enige)
- een overtreffende trap (het mooiste, het beste, enz.)
- een hele zin (Er stond een lange file, wat behoorlijk tegenviel)


Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar + voorzetsel (daarvan, waarover). 
Naar mensen met voorzetsel + wie (van wie, over wie, met wie)


Het verwijswoord 'hen' gebruik je als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel. 
'Hun' gebruik je als meewerkend voorwerp (mv):

Haar ouders wonen vlakbij en ze bezoekt hen vaak. Ze neemt dan iets lekkers voor hen mee en bezorgt hun een gezellige dag. 

Slide 16 - Tekstslide

Wanneer gaat het fout?

- de-woord of een het-woord
Er verscheen een artikel die veel stof deed opwaaien.

- mannelijk of vrouwelijk
De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje. 
Finland staat bekend om haar uitstekende klimaat.

- regels hen of hun 
- regels dat of wat
- regels dieren en dingen of personen

Slide 17 - Tekstslide

Hebben jullie iets gehoord van datgene wat ik net vertelde?
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quizvraag

Vroeger liet men kinderen bier drinken, omdat water slecht voor hun kon zijn.
A
goed
B
fout

Slide 19 - Quizvraag

Een hond is een kameraad met wie je een hechte band op kunt bouwen.
A
goed
B
fout

Slide 20 - Quizvraag

4. Incongruentie

Bij een enkelvoudig onderwerp hoort een enkelvoudige persoonsvorm en bij een meervoudig onderwerp hoort een meervoudige persoonsvorm. Dat heet congruentie.

Als het getal (=enkelvoud of meervoud) van onderwerp en persoonsvorm ongelijk is, heet dat incongruentie

Slide 21 - Tekstslide

Waarom gaat het fout?

- Onderwerp is meervoud, maar wordt voor enkelvoud aangezien: 
De media schrijft veel onzin tegenwoordig. 

- Onderwerp lijkt meervoud, maar is enkelvoud omdat de kern van het onderwerp enkelvoud is:
Een aantal bezoekers vonden dat het te lang duurde.

- Persoonsvorm en onderwerp staan ver uit elkaar en daartussen staan andere zinsdelen met een ander getal dan het onderwerp:
Uit de gegevens bleek dat de heer Smit, net als zijn buren en andere inwoners van de stad, veel minder water hadden.

- Meewerkend voorwerp wordt ten onrechte voor het onderwerp aangezien:
Omdat de hulpverleners geen ruimte kregen, werden de omstanders verzocht allemaal opzij te gaan.

Slide 22 - Tekstslide

De directeur meldde dat de meerderheid van de leerlingen voor het plan hadden gestemd.
A
goed
B
fout

Slide 23 - Quizvraag

Een paar designerschoenen brengen zo duizenden euro's op.
A
goed
B
fout

Slide 24 - Quizvraag

Bestudeer de theorie!

Slide 25 - Tekstslide