Grammatica - 3.7 - les 2

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1

Doelen

In deze paragraaf leer je:

• hoe je het onderwerp vindt;

• hoe je het lijdend voorwerp vindt.

Even herhalen

De persoonsvorm is altijd een...

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. voorzetsel

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. het eerste werkwoord van een zin.
2. alle werkwoorden samen in een zin.
3. het laatste werkwoord van een zin.

Wat is het wwg in deze zin:
Wij zijn met de auto op vakantie gegaan.

Wat is het onderwerp in deze zin:
Wij zijn met de auto op vakantie gegaan.

Wat is het onderwerp in deze zin:
Joost en Astrid hebben hun huiswerk afgemaakt.

Lijdend voorwerp

Na het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp benoem je het lijdend voorwerp (lv).

Je vindt het lijdend voorwerp door te vragen: wat (of wie) + wg + o?

Het antwoord daarop is het lijdend voorwerp.

Let op: niet elke zin heeft een lijdend voorwerp!

Lijdend voorwerp

Voorbeeld:

Met een bal heeft Frank twee ramen gebroken.

Wat is de PV?

Wat is het WWG?
Wat is het O?

Wie of wat + WWG + O = 

Uitlegfilmpje

Lijdend voorwerp