Grammatica 4.4

Grammatica 4.4
Doelen:
Je leert wat het meewerkend voorwerp is.
Je leert de onvoltooide en voltooide tijd.
Je leert de woordsoorten psv (persoonlijk voornaamwoord), bzv (bezittelijk voornaamwoord) en tw (telwoord).
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 4.4
Doelen:
Je leert wat het meewerkend voorwerp is.
Je leert de onvoltooide en voltooide tijd.
Je leert de woordsoorten psv (persoonlijk voornaamwoord), bzv (bezittelijk voornaamwoord) en tw (telwoord).

Slide 1 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp.
In de vaste volorde van ontleden, komt het mv na het lv.
In de zinnen met een lv staat vaak een mv. Dit is vooral met zinnen waar werkwoorden in staat die de betekenis hebben van vertellen of geven
Het mv kun je op twee manieren vinden:
1. wie/wat + wg + o + lv
2. Met de aan/voor-proef

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

OP welke twee manieren kun je het mv vinden?

Slide 4 - Open vraag

Wat is het mv in deze zin?
Bij het afscheid gaf de internist de ambitieuze sporter een stevige hand.
A
Bij het afscheid
B
de internist
C
de ambitieuze sporter
D
een stevige hand

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het mv. in deze zin?
Vlak daarvoor had hij hem nog een geruststellende knipoog gegeven.
A
vlak daarvoor
B
een geruststellende knipoog
C
hij
D
hem

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het mv in deze zin?
Wel moest hij aan de cardioloog de uitslag van het hartfilmpje vragen.
A
aan de cardioloog
B
de uitslag van het hartfilmpje
C
hij
D
moest vragen

Slide 7 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord (psv)
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst meestal naar één of meerdere personen. 
De persoonlijke voornaamwoorden kennen twee vormen:
1. onderwerpsvorm (psv = onderwerp)
2. voorwerpsvorm (psv = lv OF mv).
Een psv heeft een enkelvoudsvorm en een meervoudsvorm.
Daarnaast heeft het psv een 1e, 2e en 3e persoon.

Slide 8 - Tekstslide

PSV (vervolg)
Bestudeer voor de 1e, 2e en 3e persoon van het psv de tabel in je boek (blz. 153).

NB: Het psv (3e persoon, mv) 'hun'  wordt gebruikt als mv en 'hen' wordt gebruikt als lv.
Na een voorzetsel volgt altijd het psv 'hen' .
VB:  Voor hen was Amir een coole gast. 

Slide 9 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord (bzv)
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.
Het bzv staat altijd voor een zelfstandig naamwoord: zijn hobby, haar muziek.
Tussen het bzv en het zn kan een bijvoeglijk naamwoord of een telwoord staan: hun twee neven
Bestudeer de tabel op blz. 154 van je boek. 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Zoek de psv en het bzv in de zin.
Zij aten hun boterham op hun vaste plek in de kantine.
A
aten en vaste
B
zij, hun en hun
C
boterham en plek
D
op en in

Slide 12 - Quizvraag

Zoek de psv en het bzv in de zin.
Het duurde nooit langer dan een kwartier.
A
duurde
B
nooit
C
langer
D
het

Slide 13 - Quizvraag

Zoek het psv en het bzv in de zin.
Hebben jullie op jullie school ook je eigen vaste plekje?
A
jullie, je
B
jullie, jullie, je
C
hebben, eigen
D
vaste, plekje

Slide 14 - Quizvraag

Telwoorden (tw)
Een tw geeft een aantal of een hoeveelheid aan. Het kan ook een volgorde in een reeks aangeven. 
Er zijn vier soorten telwoorden:
1. Precies/bepaald: bep. hooftelwoord en bep. rangtewoord.
2. Niet precies/ onbepaald: onbep. hoofdtelwoord en onbep. rangtelwoord.
Onbepaalde rangtelwoorden kun je vervangen door een hoofdtelwoord.
VB: Sommige gasten --> acht gasten. m
NB: Bestudeer de tabel in je boek op blz. 155.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Wat is waar?
A
490 is een hoofdtelwoord.
B
490 is een rangtelwoord
C
490 is een bepaald hoofdtelwoord
D
490 is een onbepaald rangtelwoord.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is waar?
bij de Olympische Spelen in 1896 werd de marathon voor de eerste maal gelopen en het zou niet de laatste keer zijn.
A
1896 = ohtw / eerste = brtw/ laatste = brtw
B
1896 = bhtw/ eerste = brtw / laatste = brtw
C
1896 = bhtw / eerste = ortw / laatste = brtw
D
1896 = ortw / eerste = brtw / laatste = ohtw

Slide 18 - Quizvraag

Huiswerk grammatica 4.4
Maken: opdracht 1
Controleer je fouten en maak de opdrachten waar je het meeste moeite mee hebt. 
Oefen op Learnbeat de onderdelen die behandeld zijn in deze les.
Andere sites: www.berktekst.nl / www.cambiumned.nl / 
                                                           SUCCES!!

Slide 19 - Tekstslide