2.2 Waarom zou je sparen?

2.2 Waarom zou je sparen?
Hoofdstuk 2 Jij en je geld
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2.2 Waarom zou je sparen?
Hoofdstuk 2 Jij en je geld

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten we nog/al?

Slide 2 - Tekstslide

Wat is directe ruil?
A
Het geldloos betalen van een goed of dienst
B
Het ruilen van geld tegen een goed of dienst
C
Het ruilen van een goed of dienst zonder geld te gebruiken
D
Het ruilen van een goed of dienst met geld

Slide 3 - Quizvraag

Hoe bereken je je saldo?
A
Nieuw saldo = oud saldo - ontvangsten - uitgaven
B
Nieuw saldo = oud saldo + ontvangsten + uitgaven
C
Nieuw saldo = oud saldo + ontvangsten - uitgaven
D
Nieuw saldo = oud saldo * ontvangsten - uitgaven

Slide 4 - Quizvraag

Je oude Saldo is €75. Je ontvangt €40. Je nieuwe saldo is €42,50.
Hoeveel heb je uitgegeven?

Slide 5 - Open vraag

Wat is chartaal geld?
A
Geld dat op je bankrekening staat
B
Geld dat je ruilt
C
Geld dat je niet kunt aanraken
D
Geld dat je kunt aanraken

Slide 6 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met elektronisch betalen?
A
Betalen via internet, je bankpas of een apparaat
B
Betalingen contant afhandelen
C
Geld in je portemonnee hebben

Slide 7 - Quizvraag

Herhaling begrippen 2.1
  • Chartaal geld
  • Giraal geld
  • Saldo
  • Elektronisch betalen
  • Indirecte ruil
  • Directe ruil

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet welke redenen je kunt hebben om te sparen.
  • Je weet wat rente is.
  • Je kunt rente berekenen die je op een spaarrekening ontvangt.
  • je weet wat de geldfuncties zijn

Slide 9 - Tekstslide

Sparen
Sparen betekent dat je geld niet nu uitgeeft, maar bewaart voor later.
Er zijn drie verschillende redenen om te sparen:
  • Sparen voor een doel
  • Sparen uit Voorzorg
  • Sparen voor rente

Slide 10 - Tekstslide

Wat zijn de drie redenen om te sparen?
A
Sparen uit Voorzorg
B
Sparen voor rente
C
Sparen voor uitgaven
D
Sparen voor een doel

Slide 11 - Quizvraag

Rente
  • Als je geld op een spaarrekening zet, krijg je rente.
  • Rente is een vergoeding die je krijgt van de bank voor jouw spaargeld
  • De hoogte van de rente verschilt per soort spaarrekening

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Waarvoor krijg je rente?
A
Geld uitgeven
B
Geld op een spaarrekening
C
Geld investeren in aandelen
D
Geld lenen

Slide 14 - Quizvraag

Rekenen met rente
  • Rente over spaargeld wordt berekend in procenten.
  • Het woord 'procent' betekent: per honderd
  • Als de rente bijvoorbeeld 4% is, dan krijg je voor elke €100 een bedrag van €4 aan rente
  • De rente wordt aan gegeven in procenten per jaar. Als het geld korter op je spaarrekening staat, krijg je minder rente.

Slide 15 - Tekstslide

Rekenen met rente

Slide 16 - Tekstslide

Je hebt €1.250 op je spaarrekening staan, tegen een rente van 3%
Hoeveel rente ontvang je?

Slide 17 - Open vraag

Geldfuncties
Hoe je geld gebruikt, noem je Geldfuncties
Er zijn drie geldfuncties:
  • Ruilmiddel
  • Spaarmiddel
  • Rekenmiddel

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Welke geldfunctie wordt gebruikt om goederen en diensten te kopen?
A
Rekenmiddel
B
Leenmiddel
C
Ruilmiddel
D
Spaarmiddel

Slide 20 - Quizvraag

Begrippen paragraaf 2.2 
  • Sparen
  • Rente (bij sparen)
  • Geldfuncties 

Slide 21 - Tekstslide

Je kunt nu
  • Je weet welke redenen je kunt hebben om te sparen.
  • Je weet wat rente is.
  • Je kunt rente berekenen die je op een spaarrekening ontvangt.
  • je weet wat de geldfuncties zijn

Slide 22 - Tekstslide

Aan het werk!
Maken opdrachten 2.2: 14, 16, 17, 18, 19, 21, 23 en 25 
Rekenopdrachten: 4, 6 en 7
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken herhalingsopdrachten 2.2
Veel goed? -> Maken plusopdrachten 2.2

 

timer
25:00

Slide 23 - Tekstslide