Zaterdag 17 februari 2024 VO2

Welkom
Fijn dat je er weer bent!
Wat gaan we doen?
13.00-13.30 Werkwoordspelling: persoonsvorm tt en vt
13.30-14.00 Thema Kunst en huiswerkopdracht
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom
Fijn dat je er weer bent!
Wat gaan we doen?
13.00-13.30 Werkwoordspelling: persoonsvorm tt en vt
13.30-14.00 Thema Kunst en huiswerkopdracht

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Hoofdstuk 7, § 9 Herhaling VO1
Tegenwoordige tijd (tt)
  • Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spellen.
Verleden tijd (vt)
  • Je weet wat zwakke en sterke werkwoorden zijn.
  • Je kunt de persoonsvorm van zwakke en sterke werkwoorden in de verleden tijd spellen.

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoordspelling: pv tt

Slide 3 - Tekstslide

De pvtt
  • pv = persoonsvorm = de vervoegde vorm van het werkwoord: hoort bij het onderwerp
  • tt = tegenwoordige tijd = nu

Voorbeeld: ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen, jullie lopen, zij lopen. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat doe jij als eerste om de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed te spellen?
A
't kofschip gebruiken
B
de ik-vorm maken
C
het woord langer maken
D
zo kort mogelijk schrijven

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Video

De pvtt goed spellen
Eerst de ik-vorm maken



Dan de vervoeging


laat -en weg
gooien - gooi
Let op! Soms ietsje veranderen:
laden - laad, boffen - bof
beloven - beloof, reizen - reis

Slide 7 - Tekstslide

Trucje: vervang met smurfen
IkIk 
Ik smurf/Ik vind

Smurf jij?/Vind jij?
Smurf je?/Vind je?
Smurft je vader?/Vindt je vader?

Jij smurft/Jij vindt
Hij smurft/Hij vindt

Slide 8 - Tekstslide

Even oefenen!
Tijdens de pubquiz ... (beantwoorden) je alle vragen.
A
beantwoord
B
beantwoordt
C
beantwoort

Slide 9 - Quizvraag

Hopelijk ... (gebeuren) dat nooit meer!
A
gebeurd
B
gebeurdt
C
gebeurt

Slide 10 - Quizvraag

... (vinden) je beste vriend dat ook een goed idee?
A
Vind
B
Vindt
C
Vint

Slide 11 - Quizvraag

Evaluatie: pvtt spellen

Slide 12 - Tekstslide

En nu: pv verleden tijd

Slide 13 - Tekstslide

Welke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd (loop - liep)?
A
Sterke werkwoorden
B
Zwakke werkwoorden

Slide 14 - Quizvraag

Verleden tijd
2 manieren:
- klankverandering bij klankveranderende werkwoorden 
(sterke werkwoorden) loop - liep 
- ik-vorm + de(n) of te(n) bij klankvaste werkwoorden
(zwakke werkwoorden) werk - werkte
Hulpmiddel: 't ex-kofschip/'t ex-fokschaap

Slide 15 - Tekstslide

Leg uit: hoe gebruik je
't ex-kofschip/'t ex-fokschaap?

Slide 16 - Open vraag

Pv verleden tijd: zwakke werkwoorden
Meestal kun je wel horen of je in de verleden tijd de(n) of te(n) moet gebruiken. Lukt dat niet..? 

Gebruik dan: ' T EX-KOFSCHIP
Regel:
Kijk naar de laatste letter van de stam (werkwoord min -en).
Als dat een x, t, k, f, s, ch of p is, schrijf je -te(n). Zo niet, -de(n) 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Voorbeelden pvvt (zwak)
Werken - stam: werk - ik werk, ik werkte

Soms krijg je dubbel -d of dubbel -t
Beantwoorden - stam: beantwoord - ik beantwoord, ik beantwoordde
Berichten - stam: bericht - ik bericht, ik berichtte

Soms is de ik-vorm anders dan de stam
Blaffen - stam: blaff - ik blaf, ik blafte
Veinzen - stam: veinz - ik veins, ik veinsde

Slide 19 - Tekstslide

Even oefenen.
Alle leerlingen ... (lachen) hard.
A
lachden
B
lachdden
C
lachten
D
lachtten

Slide 20 - Quizvraag

Ik ... (verwachten) nog een brief.
A
verwachte
B
verwachtte

Slide 21 - Quizvraag

Zij ... (surfen) over de golven.
A
surfden
B
surfdden
C
surften
D
surftten

Slide 22 - Quizvraag

... (erven) jij veel geld van je oudtante?
A
Erfde
B
Erfte
C
Ervde
D
Ervte

Slide 23 - Quizvraag

Pvvt: sterke werkwoorden
Bijvoorbeeld: lopen - liep(en), bewegen - bewoog/bewogen

  • Normale spellingsregels: zo kort en eenvoudig mogelijk
  • Dus: alleen twee klinkers/medeklinkers als het echt moet voor de uitspraak.
    B.v. schrikken - schrokken, maar zitten - zaten
  • Enkelvoud -d of -t? Luister naar het meervoud.
    B.v. Hij floot of hij flood? Zij floten, dus ook hij floot.

Slide 24 - Tekstslide

Even oefenen.
Toen de sloot ... (bevriezen, vt),
... (worden, vt) het druk met schaatsers.

Slide 25 - Open vraag

Hoewel het ... (gieten, vt) van de regen, ... (besluiten, vt) Jiska om te gaan hardlopen.

Slide 26 - Open vraag

Huiswerk werkwoordspelling
Nieuw Nederlands hoofdstuk 7 Spelling

§ 9 Herhaling VO1
Opdracht 1, 2, 3, 4

Slide 27 - Tekstslide

Evaluatie en vooruitblik

Slide 28 - Tekstslide

Thema C Kunst
Blz 164 van §3 Actief lezen 

Thema C Kunst 
(blz 158-159)
Tekst

Slide 29 - Tekstslide

Wat vind jij kunst?
Kun je een voorbeeld noemen?

Slide 30 - Woordweb


Bekijk de foto's op blz 158-159 
Schrijf eens op welke foto's voor jou kunst representeren

Slide 31 - Open vraag



Weet jij hoe dit schilderij heet
en wie het geschilderd heeft?

Slide 32 - Woordweb


Lees alinea 1 van tekst 2 (blz 164)

Waarom werd het schilderij verkleind? 
Waar zijn de afgesneden stukken? 

Slide 33 - Open vraag


Lees alinea 2 - 'Het Rijksmuseum....blijven zitten'
De Nachtwacht is gereconstueerd in zijn oorspronkelijke formaat.  

Is de Nachtwacht na de reconstructie meer, minder of evenveel kunst dan voor de reconstructie? Wat vind jij?

Slide 34 - Open vraag

Huiswerkopdracht:
Lees de tekst 4 over 
Streetart of graffiti (blz 166)

Opdracht 4.1 
1. Lees de stellingen a - e 
2. Kies 3 stellingen uit. Schrijf op of je het ermee eens of oneens bent. 
3. Beargumenteer waarom je het er mee eens of oneens bent. (gebruik de informatie uit de tekst)


Slide 35 - Tekstslide

Volgende week
  • Zaterdag 24 februari -> les op school!
  • Huiswerk werkwoordspelling in online leeromgeving
  • Graffiti of street art - opdracht 4.1 (aangepast) - uitgewerkt in de huiswerk e-mail

Slide 36 - Tekstslide