Maandag 5 juni (bron H)

Bonjour tout le monde!

  • Inloggen in LessonUp
  • Als de timer is afgelopen begint de les.
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Bonjour tout le monde!

  • Inloggen in LessonUp
  • Als de timer is afgelopen begint de les.

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
  • Je kunt het bijvoegelijk naamwoord gebruiken.
  • Je kent de kleuren

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

FAIRE
Je fais
tu fais
il, elle fait
nous faisons
vous faites
ils, elles font

Slide 7 - Tekstslide

ik doe
A
je fait
B
nous faisons
C
vous faites
D
je fais

Slide 8 - Quizvraag

schrijf op: wij maken

Slide 9 - Open vraag

jullie maken
A
ils font
B
tu fais
C
il fait
D
vous faites

Slide 10 - Quizvraag

Voorbeelden:

Il a un chat gris
Ma mère a cinq chats gris

L'éléphant est gros
les éléphants sont gros

Slide 11 - Tekstslide

Mon chat est rouge
Ma chambre est rouge aussi

Le mur jaune
Les maisons jaunes

Slide 12 - Tekstslide

Welke letter komt er achter het bijvoeglijk naamwoord als het mannelijk meervoud is?
A
e
B
s

Slide 13 - Quizvraag

Welke letter komt er achter het bijvoeglijk naamwoord als het vrouwelijk enkelvoud is?
A
e
B
s

Slide 14 - Quizvraag

Welke letters komen er achter het bijvoeglijk naamwoord als het vrouwelijk meervoud is?

Slide 15 - Open vraag

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -s eindigt, komt er voor mannelijk meervoud gewoon een extra -s bij.
Il est néerlandais > Ils sont néerlandaiss
A
B

Slide 16 - Quizvraag

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -e eindigt, komt er voor de vrouwelijke vormen niet nog een -e bij.
Le vélo est rouge > La voiture est rouge
A
B

Slide 17 - Quizvraag

In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord ....... het zelfstandig naamwoord.
A
voor
B
achter

Slide 18 - Quizvraag

Alleen de bijvoeglijke naamwoorden grand en petit komen voor het zelfstandig naamwoord.
A
B

Slide 19 - Quizvraag

Adjectif (bijvoeglijk naamwoord)
In het Frans past het bijvoeglijk naamwoord zich aan het zelfstandig naamwoord aan. Kijk of dit woord enkelvoud, meervoud, mannelijk of vrouwelijk is en voeg de juiste letter(s) toe aan het bijvoeglijk naamwoord. Mannelijk enkelvoud is de basisvorm.

mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
-
+e
meervoud
+s
+es

Slide 20 - Tekstslide

La maison est ...
A
petit
B
petite

Slide 21 - Quizvraag

Lucas et Jean sont ...
A
sportif
B
sportifs

Slide 22 - Quizvraag

Le jardin est ...
A
grand
B
grande

Slide 23 - Quizvraag

Elles sont ...
A
français
B
françaises

Slide 24 - Quizvraag

Ma soeur est ...
A
content
B
contente
C
contents
D
contentes

Slide 25 - Quizvraag

C'est un placard ...
A
vert
B
verte
C
verts
D
vertes

Slide 26 - Quizvraag

Les garçons sont ...
A
grand
B
grande
C
grands
D
grandes

Slide 27 - Quizvraag

Il a une chaise ...
A
bleu
B
bleue
C
bleus
D
bleues

Slide 28 - Quizvraag

Adjectif (bijvoeglijk naamwoord)
Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -e eindigt, komt er voor de vrouwelijke vormen geen -e bij.
Il est drôle / Elle est drôle.

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -s eindigt, komt er voor mannelijk meervoud geen -s bij.
Il est français / Ils sont français.

Slide 29 - Tekstslide

Elle est ...
A
drôle
B
drôlee
C
drôles

Slide 30 - Quizvraag

Elles sont …
A
drôle
B
drôlees
C
drôles

Slide 31 - Quizvraag

Le vélo est ...
A
gris
B
grise
C
grises

Slide 32 - Quizvraag

Les vélos sont ...
A
gris
B
grise
C
grises

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

bleu
rouge
violet
jaune
vert
noir

Slide 35 - Sleepvraag

Le vélo est ...

Slide 36 - Open vraag

Les chats sont ...

Slide 37 - Open vraag

La voiture est ...

Slide 38 - Open vraag

La maison est ...

Slide 39 - Open vraag

Les tables sont ...

Slide 40 - Open vraag

Les chaises sont ...

Slide 41 - Open vraag

Adjectif (bijvoeglijk naamwoord)
In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord.
De rode fiets = Le vélo rouge.

Alleen grand en petit komen ervoor.
De kleine tuin = Le petit jardin.

Als het werkwoord être (zijn) ertussen staat, is de zinsvolgorde hetzelfde als in het Nederlands.

Slide 42 - Tekstslide

Vertaal: Het huis is groot.

Slide 43 - Open vraag

Vertaal: Mijn ouders zijn blij.

Slide 44 - Open vraag

Vertaal: De blauwe auto.

Slide 45 - Open vraag

Vertaal: Ik heb een rood bed.

Slide 46 - Open vraag