Interactie_Denkvragen formuleren (Taxonomie Bloom)

Interactie_Denkvragen formuleren
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-6

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Interactie_Denkvragen formuleren

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel
De docent stimuleert middels de “Denkvragen m.b.v. de Taxonomie van Bloom” onderlinge interactie en is zich bewust van de voorwaarden die belangrijk zijn in onderwijsleerinteracties, zodat leerlingen de leerstof actief verwerken en hier betekenis aan kunnen geven.

De Taxonomie van Bloom: een indeling in kennisniveaus waarop een leerling iets kan beheersen. De taxonomie kent een kennis- en een handelingsdimensie. De taxonomie ordent de denkvaardigheden naar lagere en hogere denkvaardigheden. 
Elk volgend (denk)niveau waarop gehandeld moet worden, is complexer.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Taxonomie van Bloom

Slide 3 - Tekstslide

Wat vraagt een docent eigenlijk van je als hij je een toets laat maken? Hij wil weten of je de leerstof snapt en begrijpt. 

Taxonomie van Bloom. Begint onderaan met kennis. Dat gaat om begrippen kennen. Zaken die je kunt leren. Daarboven staat de vaardigheid begrijpen. Je hebt hier niet alleen kennis, maar je kunt ook uitleggen waarom je tot een antwoord komt. In de brugklas laat je zien dat je deze twee dingen kan. Later ga je ook laten zien dat je zelf kan toepassen, analyseren, evalueren en creëren. 
Stappenplan
  1. De docent bedenkt voor de leerstof denkvragen t.a.v. de Taxonomie van Bloom en bepaalt in welke fase van de les de docent welk(e) niveau(s) aan bod wilt laten komen. Let op! Gebruik meerdere niveaus in één les voor het creëren van een rijke leeractiviteit en maak gebruik van actiewoorden om de denkvraag te formuleren.
  2. De docent laat leerlingen alleen / in duo’s / of in een groep de vragen beantwoorden.
  3. De docent vraagt het antwoord te presenteren, geeft feedback op het (vak)taalgebruik en stuurt bij op formuleringen.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Onthouden
Het kunnen identificeren en ophalen van informatie.

Actiewoorden: benoem, definieer, beschrijf, toon, identificeer, verzamel, onderzoek, wie, wat, wanneer

Voorbeelden:
  • Wat gebeurde er na...?
  • Beschrijf…
  • Wat is de definitie van ...?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Begrijpen
De organisatie/selectie van feiten/ideeën om hier adequate betekenis aan te geven.

Actiewoorden: vat samen, beschrijf, bespreek, interpreteer, formuleer conclusies, contrasteer, voorspel, leg verbanden, onderscheid, werk uit, maak een inschatting

Voorbeelden:
  • Vertel … in je eigen woorden
  • In welke delen kun je dit proces verdelen?
  • Wat is de hoofgedachte van …?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Toepassen
Het gebruik van feiten, regels, principes in nieuwe en concrete situaties.

Actiewoorden: pas toe, demonstreer, bereken, vul aan, illustreer, toon, los op, onderzoek, pas aan, verander, relateer, classificeer, experimenteer

Voorbeelden:
  • Kun je aan de hand van de gegeven informatie een instructie geven over ...?
  • Weet je nog een andere situatie waarin ...?
  • Welke factoren zullen veranderen als ...?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Analyseren
Het opdelen van informatie in onderdelen zodat de structuur wordt begrepen.

Actiewoorden: analyseer, scheid, orden, leg uit, verbind, classificeer, deconstrueer, construeer, vergelijk, selecteer, leid af

Voorbeelden:
  • Op welke manier is ... hetzelfde als ...?
  • Als ... waar is, wat betekent dat dan voor ...?
  • Welk bewijs kun je noemen voor …?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Evalueren
De vaardigheid om de waarde van iets te kunnen beoordelen in relatie tot een doel.

Actiewoorden: beoordeel, beslis, orden, geef een cijfer, toets, meet, geef een aanbeveling, overtuig, selecteer, leg uit, maak een onderscheid, ondersteun, concludeer, vergelijk

Voorbeelden:
  • Ben jij het ermee eens dat ...?
  • Welke veranderingen voor ... raad jij aan?
  • Hoe effectief zijn ...?

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Creëren
De vaardigheid om m.b.v. het geleerde nieuwe ideeën, oplossingen, producten te ontwikkelen.

Actiewoorden: combineer, ontwerp, stel op, ontwikkel, onderzoek, formuleer, herschrijf

Voorbeelden:
  • Kun je een voorstel schrijven waarmee ...?
  • Ontwerp je eigen manier om ...?
  • Als je toegang had tot alle informatie en middelen, wat zou je doen met ...?
  • Hoe effectief zijn ...?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies