3V §5.3 Lezen
1 / 23
Lesduur is: 60 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat is de tekstvorm?
A
Artikel
B
Advertentie
C
Column
D
Oproep
Slide 3 - Quizvraag
Is dit een column?
A
Ja
B
Nee
Slide 4 - Quizvraag
Welke kenmerken heeft een geschreven of gesproken column?
A
Zet aan tot nadenken.
B
De toon is uitdagend en soms zit er humor in.
C
Het begin is pakkend.
D
De columnist sluit af met een goede uitsmijter.
Slide 5 - Quizvraag
Wat zijn signaalwoorden van het tekstverband 'oorzaak-gevolg'?
A
eerst, daarna
B
en, daarnaast
C
maar, hoewel
D
omdat, daardoor
Slide 6 - Quizvraag
Welke signaalwoorden horen bij een uitleggend tekstverband?
A
Bijvoorbeeld, zo, zoals, ter illustratie
B
Ten eerste, ook, en, ten slotte
C
Tijdens, terwijl, eerst, daarna
D
Maar, echter, toch, tevens
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Wat helpt je om het onderwerp te vinden?
(Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.)
(Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.)
A
de titel lezen
B
de inleiding lezen
C
het slot lezen
D
de tussenkopjes lezen
Slide 14 - Quizvraag
Wat is het onderwerp van een tekst?
A
In één zin geformuleerd waar de tekst over gaat.
B
In één of een paar woorden geformuleerd waar de tekst over gaat.
C
Het standpunt met belangrijkste argument van de auteur
D
De titel, tussenkopjes, inleiding en slot
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Tekstslide
Welke zin klopt over de hoofdgedachte?
(Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.)
A
De hoofdgedachte is het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd.
B
De hoofdgedachte kan letterlijk in de inleiding of het slot staan.
C
De hoofdgedachte staat letterlijk in de kern.
D
De hoofdgedachte moet je soms zelf formuleren.
