Hoofdstuk 9

meervoudsvormen op -en en -s
Dit hoofdstuk gaat over meervoudsvormen 
je oefent met meervoudsvormen die eindigen met -en en -s 
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1Leerroute 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

meervoudsvormen op -en en -s
Dit hoofdstuk gaat over meervoudsvormen 
je oefent met meervoudsvormen die eindigen met -en en -s 

Slide 1 - Tekstslide

achtervoegsels in het meervoud
de meeste zelfstandige naamwoorden krijgen -en of -s in het meervoud. 

hand    handen 
sleutel    sleutels 

Slide 2 - Tekstslide

zet de woorden in het meervoud. 
(meervoud op -en) 

Slide 3 - Tekstslide

storm

Slide 4 - Open vraag

lamp

Slide 5 - Open vraag

berm

Slide 6 - Open vraag

wolk

Slide 7 - Open vraag

band

Slide 8 - Open vraag

strand

Slide 9 - Open vraag

lees de woorden hardop. 
boeken             hemden            stranden
kranten             ruiten
deuren               klanten
vormen             boeken
landen               bermen
worsten            dorpen
handen             duimen

Slide 10 - Tekstslide

zet de woorden in het meervoud. 
(meervoud op -s)

Slide 11 - Tekstslide

winkel

Slide 12 - Open vraag

voetje

Slide 13 - Open vraag

slager

Slide 14 - Open vraag

meisje

Slide 15 - Open vraag

cirkel

Slide 16 - Open vraag

vaasje

Slide 17 - Open vraag

achtervoegsels in het meervoud
De meeste zelfstandige naamwoorden krijgen -en of -s in het meervoud. 
MAAR
let op het verschil tussen -s en -'s 
in dit hoofdstuk oefenen we met woorden met -s

Slide 18 - Tekstslide

zet de woorden in het meervoud. 

Slide 19 - Tekstslide

(sinaasappel) in _____ zit vitamine C.

Slide 20 - Open vraag

(krant) op het station kun je gratis _____ meenemen

Slide 21 - Open vraag

(cirkel) op de olympische vlag staan 5 ______

Slide 22 - Open vraag

(beugel) veel jongeren dragen _____

Slide 23 - Open vraag

(band) de vrachtauto had wel 10 ____

Slide 24 - Open vraag

(ezel) _____ vinden wij domme dieren.

Slide 25 - Open vraag

het stamwoord
Het woord 'boek' is een zelfstandig naamwoord. 
We noemen dat ook wel het stamwoord. 
Een stamwoord kun je veranderen:

  • je kunt het in meervoud zetten (boeken). 
  • je kunt het verkleinen (boekje)

Slide 26 - Tekstslide

maak een zin met het meervoud van het gegeven woord. 



voorbeeld:

Nagel - er zit vuil onder mijn nagels.

Slide 27 - Tekstslide

vleugel

Slide 28 - Open vraag

klant

Slide 29 - Open vraag

knokkel

Slide 30 - Open vraag

pechvogel

Slide 31 - Open vraag

wond

Slide 32 - Open vraag

op de volgende slide staan een hoop woorden. noem van deze woorden het meervoud op. 
hoe lang doe je er over?

Slide 33 - Tekstslide

stopwatch
00:00

Slide 34 - Tekstslide

hoe lang deed je erover om de woorden in het meervoud te zetten?

Slide 35 - Open vraag

dit hoofdstuk ging over meervoudsvormen. 
Je hebt geoefend met meervouden die eindigen met -en en -s 

Slide 36 - Tekstslide