Grammatica zinsdelen

Grammatica zinsdelen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Stap 1 zoek de PV
Verander de zin van tijd
v.t. naar t.t. of andersom

1a. Esther gaat naar de stad met Jip; (gaat in de t.t.) 
1b. Esther ging naar de stad met Jip; (ging in de v.t.)

Slide 2 - Tekstslide

Kunnen er meerdere persoonsvormen in een zin zitten?
Ja! Als er meerdere werkwoorden in de zin veranderen als je de zin van tijd verandert, dan zijn dat allemaal persoonsvormen. 
1a. Zij mag kiezen, wat we eten
1b. Zij mocht kiezen, wat we aten. 
Dit noem je ook wel een samengestelde zin. 

Slide 3 - Tekstslide

Zoek de persoonsvorm uit de volgende zin:
Mirjam heeft een nieuwe agenda
A
heeft
B
nieuwe
C
agenda
D
Mirjam

Slide 4 - Quizvraag

Zoek de persoonsvorm uit de volgende zin:
De oude agenda heeft ze ergens laten liggen
A
laten
B
liggen
C
heeft
D
ergens

Slide 5 - Quizvraag

Zoek de persoonsvorm uit de volgende zin:
Soms nemen beleggers winst en dat zet de koersen onder druk.
A
nemen
B
nemen en winst
C
nemen en zet
D
nemen en koersen

Slide 6 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde
Persoonsvorm
Alle werkwoorden uit de zin

Slide 7 - Tekstslide

Noteer het werkwoordelijk gezegde uit de zin: Iedere dag gaat hij met de bus naar school.

Slide 8 - Open vraag

Noteer het werkwoordelijk gezegde uit de zin:

Zijn broer heeft zijn hulp aangeboden.

Slide 9 - Open vraag

Noteer het werkwoordelijk gezegde uit de zin:

Hij is daar negen maanden geweest

Slide 10 - Open vraag

Onderwep 
Wie of wat + pv? 

Slide 11 - Tekstslide

Noteer het onderwerp van de zin:

Ik ben met de hond naar het bos geweest

Slide 12 - Open vraag

Noteer het onderwerp van de zin:
Hij gaf wat medicijnen mee.

Slide 13 - Open vraag

Lijdend voorwerp
Geeft antwoord op de vraag: wie of wat + pv + ow + wg? 

Slide 14 - Tekstslide

Hij koopt iedere dag de krant
1. PV? 2. OW? 3. wat koopt hij?

Slide 15 - Open vraag

Maurits vindt zijn nieuwe brommer erg mooi.

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 16 - Open vraag

Hij heeft dit voertuig gevonden op een website.

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 17 - Open vraag

Meewerkend voorwerp
Als er geen lijdend voorwerp in de zin zit, dan zit er ook geen meewerkend voorwerp in. 
Vraag: Aan wie of voor wie/wat + lv? 

Slide 18 - Tekstslide

Onze chauffeur bezorgt u het bankstel morgen.

Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 19 - Open vraag

Wij geven je morgen antwoord.

Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 20 - Open vraag

De leraar heeft hem een onvoldoende gegeven.

Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 21 - Open vraag

Bijwoordelijke Bepaling
Alle zinsdelen die overblijven nadat je de vorige stappen hebt één voor één hebt gedaan. 
   1)PV? 
   2) OW? 
   3) WG? 
   4) LV?  (deze zit niet altijd in een zin)
   5) MV? (deze zit niet altijd in een zin)

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld Bijwoorderlijke bepaling

Mijn tas heb ik bij de kapstok laten staan.
  1. PV: heb
  2. Ow: ik
  3. Wg: heb laten staan
  4. LV: Mijn tas
  5. Bwb: bij de kapstok (geeft antwoord op de vraag: Waar?)

Slide 23 - Tekstslide

Wat is de bijwoordelijke bepaling in deze zin:
Wij zijn naar het zwembad gefietst.
A
zijn gefietst
B
wij
C
zijn
D
naar het zwembad

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de bwb in deze zin?
Mijn vriend heeft me op mijn verjaardag een mooi cadeau gegeven.
A
Mijn vriend
B
heeft
C
op mijn verjaardag
D
gegeven

Slide 25 - Quizvraag

Welke stap vind je nu nog lastig? Helpt het om elke stap erbij te zetten? Wat ken je nu?

Slide 26 - Open vraag