Samenvatting SE I

Voorlopige planning
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Voorlopige planning

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen paragraaf 1.1 
  • Je weet welke soorten behoeften je kunt hebben en kunt voorbeelden geven;
  • Je kunt het economisch begrip " schaars goed" in eigen woorden omschrijven.
  • Je kunt de belangrijkste begrippen van beinvloeding van keuzes in eigen woorden omschrijven (doelgroep, marketingmix, commerciele en sociale beinvloeding) 

Slide 2 - Tekstslide

Indeling van behoeften
Primaire behoeften: noodzakelijke levensbehoeften

Secundaire behoeften : alle overige behoeften die het leven prettiger maken




Slide 3 - Tekstslide

Schaarste dwingt ons tot het maken van keuzes:

Slide 4 - Tekstslide

Schaarse goederen
Schaarse goederen:
  1. Er zijn productiemiddelen ingezet (opgeofferd)
    (kapitaal, arbeid, natuur, ondernemerschap)
  2. Er hangt een prijskaartje aan.
  3. Hoe duurder hoe schaarser.
Vrije goederen: kun je gebruik van maken zonder te betalen.

Slide 5 - Tekstslide

Doelgroep 
In de loop der tijd verandert je koopgedrag of consumentengedrag. 
Dat kan te maken hebben met:
  • commerciële beïnvloeding
  • sociale beïnvloeding
  • je leeftijd
  • de ontwikkeling van je inkomen
  • de tijd waarin je leeft
  • technologische ontwikkelingen, zoals 3D-printen en zelfrijdende auto’s
  • je kennis van producten

Slide 6 - Tekstslide

Marketingmix - zes P's
  1. Productbeleid
  2. Prijsbeleid
  3. Plaatsbeleid
  4. Promotiebeleid
  5. Personeelsbeleid
  6. Presentatiebeleid

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen par 1.2
  • Je kunt het verschil tussen welvaart en welzijn in eigen woorden omschrijven;
  • Je kunt uitleggen hoe welvaart kan toenemen
  • Je kunt de verdeling van inkomens aflezen uit een grafiek (personele inkomensverdeling c.q. lorenzcurve) 

Slide 8 - Tekstslide

Welvaart en Welzijn
Welvaart is de mate waarin je met je beschikbare middelen in je behoeften kunt voorzien. Bij behoeften horen ook zaken als een veilige omgeving, schone lucht, vrije tijd, enzovoort.
Je welvaart kan toenemen door:
  • het kopen van goederen en diensten
  • zelfvoorziening
  • collectieve voorzieningen die de overheid produceert
Bij welzijn kijk je meer naar hoe gelukkig en tevreden je met je leven bent.

Slide 9 - Tekstslide

BBP bruto binnenlands product
Het bbp (bruto binnenlands product): is de totale waarde van alle geproduceerde goederen en diensten in een land.
Als het bbp toeneemt, neemt ook de welvaart van het land toe.

Slide 10 - Tekstslide

Soorten inkomen

Slide 11 - Tekstslide

Oorzaken inkomensverschillen:
  1. leeftijd
  2. de opleiding die je hebt gevolgd of nodig hebt voor een beroep
  3. ervaring
  4. je prestaties; door bijvoorbeeld bonussen kun je meer verdienen
  5. de mate van verantwoordelijkheid
  6. de zwaarte van het beroep; lichamelijk of geestelijk
  7. de vraag naar bepaald werk

Slide 12 - Tekstslide

Lorenzcurve
Aan de groene, diagonale lijn zie je dat de inkomens precies gelijk zijn verdeeld over de bevolking. 30% van alle personen verdient ook 30% van het inkomen.

 
In een land met een ONGELIJKE inkomensverdeling krijg je een gebogen lijn. Aan de paarse lijn zie je dat 70% van de bevolking slechts 40% van het totale inkomen verdient

Slide 13 - Tekstslide

Nationaal inkomen en welvaart
Alle inkomens uit arbeid en bezit, zoals loon, rente, winst, huur en pacht, samen zijn het nationaal inkomen. Omdat per land het aantal inwoners flink kan verschillen, zegt het nationaal inkomen niet zoveel.
Daarom kun je beter kijken naar het inkomen per hoofd van de bevolking. Dat is het gemiddeld inkomen per inwoner van een land en zegt iets over de welvaart in dat land.

Slide 14 - Tekstslide

Par 1.2:

Slide 15 - Tekstslide

Par 1.2:

Slide 16 - Tekstslide

Leerdoelen par 1.3
  • Je kunt het begrip inflatie en deflatie in eigen woorden omschrijven en weet de oorzaken van inflatie;
  • Je kunt het begrip koopkracht in eigen woorden omschrijven en kunt die berekenen en een stijging of daling beredeneren.

Slide 17 - Tekstslide

Koopkracht
Deze video is niet meer beschikbaar
Welke video was dit?

Slide 18 - Tekstslide

Koopkracht (Reeel inkomen)
Koopkracht: is de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen (= Reeel inkomen).

Koopkracht wordt door 2 factoren beinvloed:
  1. de stijging of daling van je inkomen (=nominaal inkomen):
  2.  de stijging (= inflatie) of daling (=deflatie) van de prijzen

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Loon-prijsspiraal
Prijscompensatie: Als de lonen net zo veel stijgen als de prijzen.
Loon-prijsspiraal: 
  • Hogere lonen betekenen voor bedrijven hogere kosten. Die kosten berekenen zij door in de verkoopprijs van hun producten. 
  • Als de prijzen stijgen, willen werknemers weer loonsverhoging, enzovoort.
  • Dit zorgt voor voortdurende inflatie.


Slide 21 - Tekstslide

Redenen inflatie (staat niet in boek volledig)
  • Kosteninflatie; Loonstijgingen en hogere grondstofprijzen, zoals van olie, graan of katoen. Hogere belastingen of andere heffingen door de overheid. Een hoger btw-tarief bijvoorbeeld maakt producten duurder.
  • Bestedingsinflatie: Meer vraag van consumenten naar goederen of diensten, of minder aanbod ervan.
  • Winstinflatie: bedrijven verhogen prijzen om hogere winst te behalen.
  • Geimporteerde inflatie: wanneer goederen en diensten die wij in buitenland inkopen stijgen.


Slide 22 - Tekstslide

Deflatie
  • Het omgekeerde van inflatie is deflatie.
  • Bij deflatie is er een gemiddelde daling van alle prijzen bij elkaar.
  • Het gevolg van deflatie is dat je voor hetzelfde bedrag meer kunt kopen. Het geld wordt dus meer waard.
  • Als je inkomen gelijk blijft, stijgt door deflatie je koopkracht.

Slide 23 - Tekstslide

ECB
  • De belangrijkste taak van de Europese Centrale Bank (ECB) is om te zorgen dat er niet teveel inflatie is. Zo houdt de euro zijn waarde.
  • Dat kan de ECB doen door de rente te verhogen of verlagen. 
  • Gewone banken zoals Rabobank en ING berekenen deze rente door aan hun klanten.

Slide 24 - Tekstslide

Leerdoelen par 1.4
  • Je kunt rekenen met enkelvoudige en samengestelde gewogen  indexcijfers (consumentenprijs index) en weet CPI in eigen woorden te omschrijven.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Indexcijfers waarom?
  • Veranderingen kun je makkelijk vergelijken met indexcijfers.
  • Een indexcijfer laat een procentuele verandering zien ten opzichte van een bepaalde periode. 
  • Die afgesproken periode heet het basisjaar. De gegevens van het basisjaar krijgen altijd het indexcijfer 100.
  • Indexcijfers is GEEN percentage (dus geen % erachter)

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Slide 29 - Tekstslide

Consumentenprijsindex
  • Voor het berekenen van de inflatie onderzoekt het CBS maandelijks de prijzen van een groot aantal goederen en diensten die door consumenten worden gekocht. 
  • Met al deze gegevens berekent het CBS maandelijks het cpi.
  • Het cpi (consumentenprijsindexcijfer) is een indexcijfer dat de ontwikkeling van consumentenprijzen weergeeft.
  • Aan de hand van het cpi stelt het CBS vast hoeveel inflatie of deflatie er is.

Slide 30 - Tekstslide

Weektaak lesweek 1
  • Lees hoofdstuk 1 en leer de begrippen 
  • Maak van par 1.1 opgave 1, 4, 7, 8, 10, 12, 14, 15. (theorie les 1)
  • Maak van par 1.2 opgave 20, 21, 22, 27, 28 (theorie les 1)
  • Maak van par 1.3 opgave 31 t.m 38 (theorie les 2)
  • Maak van par 1.4 opgave 40, 44 t.m. 46 (theorie les 3)
  • Kijk de opgaven na met andere kleur pen. 

Slide 31 - Tekstslide