Druk op vaste stoffen, vloeistoffen en gassen

Pak de weekbundel.

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Pak de weekbundel.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer heb je de minste pijn?
A
Een olifant staat op je voet
B
Een olifant met naaldhakken staat op je voet?

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Een druk van 230 Pa is even veel als een druk van ..
A
2,30 N / m2
B
0,0230 N / m2
C
23000 N / m2
D
230 N / m2

Slide 6 - Quizvraag

Een druk van 230 Pa is even veel als een druk van ..
A
2,30 N / cm2
B
0,0230 N / cm2
C
23000 N / cm2
D
2300.000 N / cm2

Slide 7 - Quizvraag

Bereken de druk op het oppervlak als er 65 N op 0,25 m2 werkt.

Slide 8 - Open vraag

Als contactoppervlakte vergroot en de inwerkende kracht niet verandert, zal de druk vergroten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Bij een inwerkende kracht is er een omgekeerd evenredig verband tussen p en A
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Druk in vloeistoffen
Wet van Pascal

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

In een afgesloten vat met een vloeistof verminder je de druk op een bepaalde plaats met 20 hPa. Welke uitspraak is correct?
A
De drukvermindering is alleen waarneembaar op de bodem van het vat
B
De drukvermindering aan de oppervlakte wordt door een drukvermeerdering op de bodem van het vat in balans gehouden
C
De druk blijft overal gelijk aan de originele druk
D
De drukvermindering is in alle punten van de vloeistof dezelfde

Slide 15 - Quizvraag

In een afgesloten vat met een gas verhoog je de druk op een bepaalde plaats met 10hPa. Welke uitspraak is correct?
A
De druk vermeerdert alleen op de bodem van het vat, met dezelfde grootte.
B
De druk vermeerdert overal met dezelfde grootte.
C
De druk blijft overal gelijk aan de originele druk
D
De druk vermeerdert tegen de zijwanden van het vat.

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Hoge druk of lage druk in bergen?
A
Hoge druk (meer dan 1000 mbar)
B
Lage druk (minder dan 1000 mbar)

Slide 18 - Quizvraag

Weten jullie het nog??

Slide 19 - Tekstslide

De formule voor druk is
A
P=F*A
B
P=A/F
C
P=F/A
D
P=A*F

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de kracht op een hak als de naaldhak een oppervlakte van 1,5 cm² heeft en er een druk van 500 N/cm² op staat?
Gegevens:
Formule:
Uitwerking
Gevraagd:
Antwoord:
F = 500 x 1,5
F = p x A
p = 500 N/cm²
F = 750 N
A = 1,5 cm²
F in Newton
F = 500 N/cm²
p in Newton

Slide 21 - Sleepvraag

Hoe groot is de kracht links?
A
150 N
B
250 N
C
1200 N
D
4800 N

Slide 22 - Quizvraag