VWOoefentoets 2.1

Hoeveel spaarmotieven zijn er?
Leerdoel 1
A
3
B
4
C
5
D
2
1 / 34
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoeveel spaarmotieven zijn er?
Leerdoel 1
A
3
B
4
C
5
D
2

Slide 1 - Quizvraag

Je kunt verschillende redenen hebben om te sparen. Redenen om te sparen noem je ...
Leerdoel 1
A
Spaarredenen
B
Spaarmotivatie
C
Spaarmotieven
D
Reserveer redenen

Slide 2 - Quizvraag

Manon heeft een bijbaantje bij een supermarkt. Het geld dat ze hiermee
verdient, spaart zij om later een scooter te kunnen kopen. Haar moeder
heeft ook geld gespaard. “Je weet nooit waarvoor je het nodig hebt”, zegt
haar moeder.

Van welke twee spaarmotieven is hier sprake?
Leerdoel 1
A
van sparen voor een doel en sparen voor de rente
B
van sparen voor een doel en sparen uit voorzorg
C
van sparen voor de rente en sparen uit voorzorg
D
van sparen voor een doel en sparen voor de rente

Slide 3 - Quizvraag

Bij welke rentevorm kan de rente veranderen?
Leerdoel 2
A
Vaste rente
B
Variabele rente

Slide 4 - Quizvraag

De meeste rente ontvang je met
Leerdoel 2
A
enkelvoudige rente
B
samengestelde rente

Slide 5 - Quizvraag

Rente die telkens na afloop van een jaar apart wordt uitgekeerd. Je spaartegoed zelf verandert niet.
Leerdoel 2
A
Variabele rente
B
vaste rente
C
Enkelvoudige rente
D
Samengestelde rente

Slide 6 - Quizvraag

Als het rentepercentage tijdens de afgesproken periode hetzelfde blijft, krijg je .....
Leerdoel 2
A
Variabele rente
B
vaste rente
C
Enkelvoudige rente
D
Samengestelde rente

Slide 7 - Quizvraag

kredieten komen van
Kredieten gaan naar
De betaalde rente van de bank gaat naar

Het spaargeld gaat naar
Het spaargeld komt van
De ontvangen rente van de bank komt van

Slide 8 - Sleepvraag

Welke rente is hoger?
Leerdoel 2
A
de spaarrente
B
de rente van een lening

Slide 9 - Quizvraag

Juist of onjuist?
Op een spaardeposito krijg je een variabele rente.
Leerdoel 3
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een spaarrekening waarop je een groter bedrag voor een bepaalde tijd vast zet?
Leerdoel 3
A
Belegging
B
Obligatie
C
Spaardeposito
D
Hypotheek

Slide 11 - Quizvraag

Spaardeposito: € 1.500,-
Looptijd 3 jaar: 1,2% rente
Hoeveel is het spaartegoed na 3 jaar?
Leerdoel 3
A
€ 54,-
B
€ 54,65
C
€ 1.554
D
€ 1.554,65

Slide 12 - Quizvraag

Twee stellingen:
I. De nominale rente is de rente gecorrigeerd door inflatie.
II. Door inflatie wordt je geld minder waard.
Leerdoel 4
A
Beide stellingen zijn juist
B
Beide stellingen zijn onjuist
C
Stelling I is juist, stelling II is onjuist
D
Stelling II is juist, stelling I is onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Je krijgt op je spaarrekening 3% rente. De inflatie is 2,1%
Leerdoel 4
A
De nominale rente is 3%
B
De nominale rente is 2,1%
C
De nominale rente is 0,9%
D
De nominale rente is -0,9%

Slide 14 - Quizvraag

De reële rente is hoger dan de nominale rente
Leerdoel 5
A
er is sprake van inflatie
B
er is sprake van deflatie
C
de spaarrente is hoger dan de kredietrente
D
dit kan helemaal niet

Slide 15 - Quizvraag

Je krijgt op je spaarrekening 1,2% rente. De inflatie is 1,7%
Leerdoel 5
A
De reële rente is 1,7%
B
De reële rente is 1,2%
C
De reële rente is 0,5%
D
De reële rente is -0,5%

Slide 16 - Quizvraag

Kapitaal € 123.987,- Rente 1,3%
Bereken de rente als het geld 7 maanden op je rekening staat
Leerdoel 6
A
€ 938,73
B
€ 742,48
C
€ 940,23
D
€ 983,37

Slide 17 - Quizvraag

Kapitaal € 413.960,- Rente 0,3%
Bereken de rente als het geld 355 dagen op je rekening staat
Leerdoel 6
A
€ 1.224,63
B
€ 1.207,85
C
€ 5.234,04
D
€ 1.207,86

Slide 18 - Quizvraag

Kapitaal € 36.158,- Rente 3,4%
Bereken de rente als het geld 17 weken op je rekening staat
Leerdoel 6
A
€ 401,91
B
€ 417,99
C
€ 1.741,61
D
€ 394,33

Slide 19 - Quizvraag

Kapitaal € 129.587,- Rente 1,3%
Bereken het eindkapitaal als het geld 7 jaar op je rekening staat
Leerdoel 7
A
€ 141.849,41
B
€ 141.846,94
C
€ 141.379,42
D
€ 141.849,42

Slide 20 - Quizvraag

Kapitaal € 73.860,- Rente 1,3%
Bereken de rente als het geld 35 jaar op je rekening staat
Leerdoel 7
A
€ 33.606,30
B
€ 42.215,32
C
€ 37.910,81
D
€ 117.569,68

Slide 21 - Quizvraag

Kapitaal € 9.155,- Rente 2,4%
Bereken het eindkapitaal als het geld 17 jaar op je rekening staat
Leerdoel 7
A
€ 13.701,17
B
€ 4.546,17
C
€ 3.735,24
D
€ 12.890,24

Slide 22 - Quizvraag

Er zijn vier verschillende spaarvormen
Leerdoel 8
A
juist
B
onjuist, er zijn er 2
C
onjuist er zijn er 3

Slide 23 - Quizvraag

Als je je geld voor langere tijd vast zet om te sparen dan heet dit een
Leerdoel 8
A
desposito
B
posidebo
C
deposito
D
desposibo

Slide 24 - Quizvraag

Als je je geld voor langere tijd vast zet om te sparen dan krijg je minder rente
Leerdoel 8
A
onjuist
B
juist

Slide 25 - Quizvraag

Twee vormen van beleggen zijn aandelen en rendement
Leerdoel 9
A
onjuist
B
juist

Slide 26 - Quizvraag

Aandelen kopen is risicovoller dan obligaties kopen
Leerdoel 9
A
onjuist
B
juist

Slide 27 - Quizvraag

Het risico van beleggen is
Leerdoel 10
A
dat je geld minder waard kan worden
B
dat je niet over je geld kunt beschikken
C
dat je je geld kwijt kunt raken
D
nihil, er kan weinig gebeuren

Slide 28 - Quizvraag

Leerdoel 10
Aandeel
Obligatie
rendement is dividend
Rendement is rente
Je koopt een gedeelte van een bedrijf
Je leent geld uit aan een bedrijf of de overheid

Slide 29 - Sleepvraag

Aandelen kopen is minder verstandig als het kopen van obligaties
Leerdoel 11
A
juist
B
onjuist

Slide 30 - Quizvraag

Het risico van aandelen is dat je al je ingelegde geld kunt kwijtraken.
Leerdoel 11
A
juist
B
onjuist

Slide 31 - Quizvraag

Rendement is wat je aandeel waard is als je het gaat verkopen
Leerdoel 12
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quizvraag

Rendement is wat je met je aandelen verdient
Leerdoel 12
A
juist
B
onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Het rendement op je aandelen is het dividend wat je ontvangen hebt en de koerswinst die je hebt gemaakt
Leerdoel 12
A
juist
B
onjuist

Slide 34 - Quizvraag