Mening geven

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 3

Mening geven

Feit en mening

Feit of mening?
Jan werkt erg hard.

1. feit
2. mening

Feit of mening?
Jan werkt 65 uur per week.

1. feit
2. mening

Feit of mening?
Amsterdam is de hoofdstad van Nederland.

1. feit
2. mening

Feit of mening?
Amsterdam is gezellig, maar ook vies.

1. feit
2. mening

Feit of mening?
Amsterdam is mooier dan Rotterdam.

1. feit
2. mening

Feit of mening?
Deze auto kost 45.000 euro.

1. feit
2. mening

Feit of mening?
Deze auto vind ik enorm duur.

1. feit
2. mening

Jouw mening geven

Wat zeg je?

Jouw mening geven

       – Ik vind het goed / niet goed, want...

        – Ik vind dat goed / niet goed, want...

        – Ik denk dat …….

        – Volgens mij is dat …….

        – Ik ben het ermee eens.

        – Ik ben het er niet mee eens.

Oefenen

Ik vind rood een mooie kleur.

Ik vind dat rood een mooie kleur is.

Ik vind Nederland een heel klein land.

Ik denk dat hij erg moe is.

Volgens mij is hij erg moe.

Meer oefenen

– Wat vind je van roken?

 – Ik vind dat roken verboden moet worden.

– Waarom?

– Omdat roken niet gezond is.

– Omdat roken slecht voor je longen is.

– Omdat roken vies is.

Werkwoord aan het einde van de zin!

Wat vind jij van dit schilderij?

Wat vind jij van rauwe haring?

Wat vind jij van Zwolle?

Eens / oneens

Ik ben het daar mee eens = Ik vind dat ook!

Ik ben het daar mee oneens = Ik vind dat niet. 

Voorbeeld:

Ik vind dat scooters verboden moeten worden.

Ik ben het daar mee oneens. 

Ik vind dat onderwijs gratis moet zijn.

1. Ik ben het daar mee eens.
2. Ik ben het daar mee oneens.

Ik vind dat je een helm moet dragen op de fiets.

1. Ik ben het daar mee eens.
2. Ik ben het daar mee oneens.

Ik vind aardappels echt vies.

1. Ik ben het daar mee eens.
2. Ik ben het daar mee oneens.

Harde muziek vind ik geen probleem.

1. Ik ben het daar mee eens.
2. Ik ben het daar mee oneens.