Werkwoorden - De verleden tijd

• Nederlands
• ISK

Welkom 

Werkwoorden - de verleden tijd

't x-kofschip

Het hele werkwoord

wandelen

werken

tekenen

vissen

Ruwe stam werkwoord

wandelen- wandel

werken- werk 

tekenen- teken

vissen- viss

't x-kofschip

wandel - nee = de/den

werk - ja = te/ten

teken - nee= de/den

viss- ja= te/ten

't x-kofschip

wandel - nee  = ik wandelde/ wij wandelden

werk - ja= ik werkte/ wij werkten

teken - nee= ik tekende/ wij tekenden

viss - ja = ik viste/ wij visten

De kinderen wandelden in het bos.

1. verleden tijd
2. tegenwoordige tijd

Wij werken op de boerderij van opa.

1. verleden tijd
2. tegenwoordige tijd

De kinderen telden de knikkers.

1. verleden tijd
2. tegenwoordige tijd

Ik ... in de supermarkt als tiener.

1. werk
2. werkde
3. werkte
4. werkten

Gisteren ... ik naar school.

1. fietsen
2. fietste
3. fietsde
4. fiets

IK (lachen) om de grap van de docent.

Ik (plakken) mijn band.

Ik (spelen) met mijn buurjongen.

De hond (blaffen) heel hard.

Ik (pakken) mijn pen en schrift.