objectieve en subjectieve argumenten

Doel
Feiten en meningen
Objectief en subjectief
Argumenten

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Doel
Feiten en meningen
Objectief en subjectief
Argumenten

Slide 1 - Tekstslide

Objectief
In een verslag beschrijf je een gebeurtenis of activiteit. Als je dicht bij de feiten blijft, is je verslag objectief. Een voorbeeld van een zo objectief mogelijk verslag is het proces-verbaal dat door politieagenten van een ongeluk wordt gemaakt. Alleen controleerbare feiten worden vermeld.

Slide 2 - Tekstslide

Argumenten zijn objectief wanneer ze feitelijk zijn en subjectief wanneer ze een mening, een gevoel, een vermoeden of een waardeoordeel bevatten. 

Slide 3 - Tekstslide

Subjectief
Meestal zijn verslagen echter subjectief: persoonlijk van toon. De subjectieve ervaring, dus hoe de schrijver de gebeurtenis(sen) heeft beleefd, maakt het verslag vaak boeiend om te lezen.

Slide 4 - Tekstslide

Welk woord hoort niet bij een informerende tekst?
A
Feit
B
Mening
C
Objectief
D
Controleerbaar

Slide 5 - Quizvraag

Welk woorden horen niet bij een overtuigende tekst?
A
Objectief
B
Persoonlijk
C
Subjectief
D
Neutraal

Slide 6 - Quizvraag

Stelling: De binnenstad moet autovrij worden.

Slide 7 - Tekstslide

De automobilisten komen alleen maar naar de binnenstad om hun auto te showen.
A
Objectief argument
B
Subjectief argument

Slide 8 - Quizvraag

Er zijn niet genoeg parkeerplaatsen voor de auto's.
A
Objectief argument
B
Subjectief argument

Slide 9 - Quizvraag

Al die auto's is echt een lelijk gezicht.
A
Objectief argument
B
Subjectief argument

Slide 10 - Quizvraag

Er zijn metingen gedaan waaruit blijkt dat de auto's de lucht vervuilen.
A
Objectief argument
B
Subjectief argument

Slide 11 - Quizvraag

Stelling: Elke schooldag moet beginnen met een gymles.

Slide 12 - Tekstslide

Noem een subjectief argument waarom je voor of tegen bent.

Slide 13 - Open vraag

Noem een objectief argument waarom je voor of tegen bent.

Slide 14 - Open vraag

Geef je haar je telefoon?
Lijdend voorwerp in de zin? Noem het.

Slide 15 - Open vraag

Plotseling brak het glas in tweeën.
Lijdend voorwerp in de zin? Noem het.

Slide 16 - Open vraag

Julia wachtte voor niets twee uur op Damian.
Lijdend voorwerp in de zin? Noem het.

Slide 17 - Open vraag

Hoe is deze Lessonup gegaan?
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll